1951 - 2000:
vijftig jaar van mijn vader en mij
1951 - 1960
1961 - 1970
1971 - 1980
1981 - 1990
1991 - 2000
Inleiding
Het eerste deel van de 20e eeuw kon ik van afstand bekijken, het verhaal van vader zag ik nog een beetje als van een buitenstaander. Vanaf dit ogenblik bekijk ik vader zoals ik hem gekend heb, als pa.
Nederland was nog in opbouw, iedereen moest hard werken. Ik herinner me de armoede en de slechte wegen in de achterbuurten van de gemeente Oldebroek, zoals 't Loo en de Vierschoten, buurten waarvan ooit geschreven werd dat zich er zigeuners hadden gevestigd. Kleren moesten worden afgedragen en zakdoeken werden nauwelijks gebruikt, zodat snotterbellen nog volop te bewonderen waren.
Op onverharde wegen kwam je met de auto vast te zitten, we maakten fietstochten
naar de heide, waarbij je in mijn prille jeugd nog dwars door "de" militaire
kamp (Oldebroekse Heide) kon rijden. De bestemming was meestal het Pluizenmeer en de Renderklippen bij Heerde, een hoge, lange heuvelrij, waar je ook nu nog prachtig over kunt wandelen. Vlakbij lagen sprengen, waaraan ik jarenlang een herinnering heb overgehouden, dat ik over een brugje over een "ravijn" fietste, achterop uiteraard of op de stang van de herenfiets. Pas dertig jaar later kon ik deze herinnering een plaats geven.
Voor de afwisseling gingen we een andere keer naar de hertenkamp en de Ossenstal bij Epe.
De Veluwe was onderdeel van het bestaan, waar boeren hout uit "de" bos haalden, en aannemers grind en zand om te metselen of om de grond op te hogen (terpen in Oosterwolde).
Fietsen werd ons niet geleerd, dat leerden we zelf op oude, meestal te grote fietsen, waar je op het zadel gezeten niet met de voeten bij de trappers kon komen. Als het meezat kon je de trappers raken door boven de stang te gaan "staan", maar het was wel zaak om de voeten ook op de trappers te houden. Anders schoot, om het met Herman Finkers te zeggen, het geluk in je kruis. Een andere mogelijkheid was, als je geen damesfiets had, dat je het ene been onder de stang van de herenfiets op de trapper aan de andere kant zette.
Helemaal gevaarlijk was het om met een doortrapper zonder remmen de Woldberg af te gaan, waarbij je op de trapppers staande moest proberen om je snelheid te beperken, of anders maar de berm in moest schieten.
Bij Rîknom hadden mijn neven op een fiets een extra wiel gemonteerd naast het achterwiel. Het nadeel van deze zelfwerkzaamheid was de slechte uitlijning van dat extra wiel. Als je fietste moest je constant tegen sturen wat niet makkelijk was. Regelmatig eindigde de bestuurder, dit tot leedvermaak bij de toeschouwers, bij ons voor het huis in de sloot.
Grote gezinnen waren er bijna overal, huizen hadden kolenkachels, waarvoor
op de winterse zaterdag de teil werd gezet , en dan achter elkaar erin. Het water
dat we dronken kwam meestal uit een eigen pomp. De smaak was er ook naar door al
het ijzer dat mee naar boven kwam, in de volksmond bekend als rodolm.
Rodolm(water) ontstaat doordat er ijzer in de bodem aanwezig is als een dun laagje om zandkorrels. In het naar boven komende grondwater is dit ijzer in een bepaalde verbinding (ferrocarbonaat) opgelost.
In contact gebracht met zuurstof in het water dat door het stromende water uit de lucht wordt opgenomen, ontstaat (onder invloed van chemo-autotrofe ijzerbacteriën) een nieuwe ijzerverbinding (ferrihydroxide), die onoplosbaar is en als bruine vlokkige massa neerslaat.
De chemo-autotrofe ijzerbacterie verkrijgt zijn energie uit de oxidatie van Fe2+ tot Fe3+, dus van ferro- tot ferri-verbinding. Met behulp van deze oxidatie-energie kan de bacterie uit CO2, H2O en mineralen zijn eigen organische stoffen opbouwen en is lichtenergie niet nodig.
Deze afzetting wordt op de Veluwe rodolm genoemd. In Duitsland en Denemarken wordt deze mulm respectievelijk malm genoemd, in Zweden betekent malm ook ijzererts. Hierop aansluitend zou de Nederlandse term een samentrekking kunnen zijn van 'rode molm'."
Van Dale geeft voor roodolmig, met als afbreking rood.ol.mig 'door rode olm' aangetast en verder dat rood.olm eigenlijk een verouderde vorm is van 'rode molm'.
Olm, molm en vuur was één van de gevaarlijkste ziektes van timmerhout, met name dennenhout en eikenhout, dat door inwatering bedierf tot een substantie met een rood- of geelachtige kleur.
Als rodolmwater wordt opgepompt en opgeslagen in een ton ontstaat er na één dag een bruin vlies op het water, dat na een aantal dagen onder invloed van licht wordt afgebroken. De typische smaak van het (rodolm)water blijft daarna aanwezig, maar is niet erg storend meer. Bij het sproeien van de tuin kan er soms zelfs een bruine afzetting komen op stenen en tegels, die na verloop van tijd weer wordt afgebroken.
Werknemers heetten nog steeds knechten, die het overwegend van handkracht moesten hebben.
We speelden veel buiten, zoals vliegers oplaten en eekmulders (meikevers) zoeken,
slootje springen, schaatsen op de sloot voor het huis en ploeteren in de waterheigraaf/eekebeeke.
Op bezoek gaan bij de op korte afstand wonende familie hoorde er bij,
net als de drukte op de Zuiderzeestraatweg (TT in Assen), maar ook de nodige
hooibergbranden (hooibroei of aangestoken). Schoolreisjes waren dagjes uit
naar dierentuin en speeltuin, waar ik echt van genoot. De sociale controle
was er zeker, al besefte ik dat toen nauwelijks: noar de karke goan, hard
warken, ontzag veur de oldere en meerdere, en zeker veur de politie.
Van de politiek had ik op jonge leeftijd geen enkel idee. Het was de tijd
na de 2e WO, waarin naast de opbouw van ons land ook de dreiging van het communisme
opkwam, uitmondend in de koude oorlog.
De jaren na 1980 blijven beperkt van inhoud (privacy).
1951 - 1960
In het begin van de tweede helft ben ik geboren. De oudste vage, mogelijk
op foto's gebaseerde gedachtenspinsels, zijn als kind van
ongeveer 3 - 4 met een schepje in mijn hand, na een auto-ongeluk in de kamer op bed liggend (op film), en iets tastbaarder, zwemmen bij het oude strandzwembad in Elburg (foto rechts?) en op het stuwwalstrand bij Nunspeet(?).
Een vage herinnering vormt ook de ingang van de dierentuin van Scharringa
op 't Harde, waarschijnlijk in het laatste jaar van zijn kortstondig bestaan.
Als derde en laatste van ons gezin ging ik naar de kleuterschool, een oude ondertussen
al lang verdwenen kippenschuur van Bernhard van de Brink tussen de populieren,
ongeveer waar nu de brandweerkazerne in Oldebroek staat. Vanaf de Van Asseltsweg kon je er met de fiets komen over een pad langs de (al lang verdwenen) beek.
Ik vond de juffen erg oud, maar hier is mogelijk wel mijn eerste kleurenfoto
(13 x 18 cm) gemaakt, voor de in die tijd astronomische prijs van 3,50 gulden.
Spelen deed ik met de buurkinderen, voor een deel neven. Voor mijn gevoel
waren we in de werkplaats of bij de koeien, maar meestal buiten. De huiszolder
was favoriet aangezien het daar geheimzinnig was met gedroogde appels en allerlei
ongebruikte spullen. Mijn oudste zus (ruim 15 jaar ouder) leerde in Glasgow voor
verpleegster, en voor mij was ze iets meer dan een zus. Ik moet op mijn 5e
al hebben kunnen schrijven, en dan ging er weer een brief naar Schotland.
Als ze af en toe thuis kwam met "buitenlanders" keek ik mijn ogen uit.
Het was een groot gezin, altijd met z'n tweeën op een piepkleine slaapkamer,
waar het bar koud kon zijn, en een volle bak aan tafel. Het scheelde dat ik
de jongste en daarmee meest verwende was, ik kwam niet tekort. In de keuken stond
een turffornuis, 's winters ging de kolenkachel aan en woonden we in de kamer.
Op bijna 8-jarige leeftijd verhuisde ik hemelsbreed een honderd meter naar een
volledig nieuw erf, van Zuiderzeestraatweg 191-I naar Mheneweg Zuid 1. In
zekere zin was dit een afscheid van mijn prille jeugd. Nu wordt alles herkenbaarder.
Na de eerste drie jaren van de lagere school in Oldebroek op de CNS te hebben
doorgebracht, ging ik net als mijn broers en zussen verder leren op het Instituut
van Kinsbergen in Elburg, een op het bijzonder neutraal onderwijs gebaseerde
lagere school. Hier heb ik geleerd wat ontleden en grammatica is, nodig om
aan een middelbare school verder te kunnen leren.
Voor mij was de overgang van het dorp Oldebroek naar het "stadjen" Elburg
mijn eerste cultuurschok, zij het geen al te grote. Elburg was nauwelijks
groter dan Oldebroek, en de Elburgers spraken een nauw verwant dialect .
De eerste herinneringen aan Elburg dateren van een nog vroegere datum, toen
er ter gelegenheid van het 725-jarig bestaan van Elburg in 1958 in de stad
een kermis werd gehouden.
Goede herinneringen heb ik overgehouden aan het hoofd van de school,
de heer Hengeveld, die mijn gedachten en opvattingen voor een deel heeft bepaald.
Omdat Elburg te ver van Oldebroek lag, bleven wij tussen de middag anderhalf
uur over in Elburg, ogenblikken waarin ik de stad en wijde omgeving heb leren
kennen.
Eind jaren '50 verschijnt in 't Harde een openluchtzwembad,
vooral bedoeld voor de vele militairen in de kazernes. Hier heb ik naast het
schoolzwemmen heel wat zomerse dagen doorgebracht, in het vaak ijskoude water.
Het zwembad in 't Harde heeft veel stof doen
opwaaien. In de gemeente Doornspijk verrees in 1958 een zeer modern openluchtbad,
bedoeld voor de inwoners van de gemeente en in verband met de exploitatie,
ook voor de militairen in 't Harde.
Op zondag was het bad dicht.
Tegen deze sluiting op zondag kwamen veel protesten, ook van de militairen.
In 1970 en 1971 is het zwembad verschillende malen op zondagen gekraakt, waaronder
zelfs door een 2e kamerlid. Aan een aantal van deze dagen heb ik als zwemmer
mooie herinneringen overgehouden.
Pas in 1976 ging het bad ook op zondag open.
Tijdens zijn mislukte avontuur tot emigreren van 1950 tot 1953 ging het
werk gewoon door voor pa. In 1951 koopt pa een Tempo Matador, een vrachtwagen(tje)
met een open laadbak. Behalve voor het werk werd deze auto ook gebruikt om
er met de familie tochtjes mee te maken (ook of juist op zondag?). Om beschutting te hebben tegen de regen kwam er een lichtgewicht, afneembaar frame met canvas zeil over de open bak heen.
Zo herinner ik me een tocht over de Knardijk van Harderwijk naar Lelystadhaven aan het einde van de jaren vijftig.
Deze inpoldering van Oostelijk Flevoland (dijk gesloten in 1957) is op enkele korte indrukken na gewoon aan mij voorbij gegaan, ik was te jong, kon me nog niet zelfstandig overal heen verplaatsen.
In latere jaren maakten we ook tochten naar de hunebedden in
Drenthe, naar de Bedriegertjes in Rozendaal, als ook naar de dierentuin van
Arnhem. Ergens in die tijd moet mijn belangstelling voor dieren(tuinen)
zijn ontstaan.
De laatste reisjes gingen niet meer per Tempo maar met de Daf.
In 1953 gaan mijn ouders voor het eerst naar het buitenland , naar België,
Luxemburg en Noord-Frankrijk. In het zelfde jaar word pa voorzitter van de
aannemersvereniging van Oldebroek en Omstreken, en maken ze elk jaar een driedaagse
reis met de bond naar de buurlanden (foto), waar iedereen erg van geniet. Taalverschil
speelde in het buitenland geen rol, als iets nodig was werd dat gewoon in
het Oldebroeks gevraagd, desnoods met herhaling.
In 1954 krijgt pa de opdracht van de aannemersbond om voortaan voor Oldebroek
de doodskisten te maken, in plaats dat elke aannemer dat zelf doet. Niet veel
jaren later stopt pa hiermee en bestelt ze voortaan bij een gespecialiseerd
bedrijf in Hattem.
Zo zag ik als kind op de werkplaatszolder meestal één of meer kisten staan, van binnen met witte stof bekleed.
In 1957 koopt Kee Fikse de kunstmestschuur, die hij tot dan toe van pa had gehuurd, met de overige schuren en het huis. Aan de Mheneweg koopt pa van broer Rijk een stuk grond en zet daar een woning en bedrijfgebouwen op. In dit jaar moet er voor het eerst AOW premie worden betaald, ook voor pa zelf.
Ik heb de opkomst van de televisie in het midden van de 50-er jaren meegemaakt,
al heb ik nooit thuis naar het scherm kunnen kijken. Mijn ouders vonden het
niet verstandig dat er televisie kwam, omdat alle kinderen de middelbare school
volgden, en het huiswerk er onder zou kunnen lijden. Eerst dacht ik nog dat
het uit principe was, maar toen iedereen het huis verlaten had, kwam er ineens
(kleuren)televisie.
Toch keken we zaterdags naar programma's als Pipo de clown en Dappere Dodo,
maar het vervelende was dat we hiervoor bij de plaatselijke electrozaak per
keer een dubbeltje moesten betalen. Later konden we gratis kijken bij de banketbakker.
In 1958 gaat pa met mijn oudste broer naar de Expo (wereldtentoonstelling)
in Brussel. Op de tweede dag in België besluit pa (waarschijnlijk
had hij dat besluit thuis al genomen) om Fons Bogaert in Staden op te
zoeken, de Belg die in de 1e WO bij grootvader gewerkt had. Het werd een hernieuwde
(na 40 jaar), emotionele kennismaking (Endrik, Endrik, ziede gie Endrik?).
Een maand later vieren wij met onze ouders in de schoongemaakte werkplaats
hun 25-jarige huwelijk. Het was toen heel gewoon om zelf voor een "zaal"
te zorgen. Vaak vond een feestelijk herdenking plaats op de deel van een grote
boerderij, zoals ik mij van enkele bruiloften kan herinneren, onder andere
van één van mijn zussen.
Het erop volgende jaar gaan mijn ouders met enkele kinderen en andere familieleden
weer naar België om het 50-jarig huwelijk van Fons en Zulma te vieren.
Hier zijn banden ontstaan die tot veelvuldige wederzijdse contacten zullen
leiden. Tot verdriet van velen overlijdt net voordat ze naar België gaan
pa's broer Rijk en kort na terugkomst zwager Kee Spronk.
Acht jaar oud was ik toen Rîknom, al lang met een slechte gezondheid
kampend, overleed. Hij was een oom met een altijd opgeruimd karakter, vol
met grappen ook. Toen ik eens vertelde dat een broer van mij "eslaag"
(geslaagd) was voor de ulo, antwoordde hij plagend met de opmerking of mijn
broer "eslag" (geslacht) was. Ik begreep niet dat Riknôm mij
niet begreep, maar ik was ongeveer zes, en had geen antwoord klaar.
Hij was buurman en boer en had tevens een loonbedrijf, vaak ben ik met hem
meegeweest met hooien of naar de bossen om hout te halen.
In de zomer gaan pa en ma naar Schotland waar mijn oudste zus aan de bijbelschool
studeert. Pa heeft daar geholpen met de verbouwing van die school maar ook
veel van Schotland gezien.
Het schakelen in een auto was niet pa's sterkste kant, en hij was één
van de eersten die in 1959 een Daf 600 personenwagen kocht, waarvan ik
het kenteken altijd onthouden heb: AX-88-92.
Op 24 april 1960 gaan we met ons gezin en het personeel (voor het laatst de knechten) een dag naar Tecklenburg in Duitsland. Voor de meesten zoals
ook voor mij was het de eerste keer dat we de grens over gingen (op een tochtje
naar het 3-landenpunt bij Vaals na), of zoals één van de personeelsleden
zei: "ik kan noe zeggn da'k in 't bûtenland ewes binne", niet beseffende
dat hij er nog was.
De heuvelachtige omgeving en de vakwerkbouw maakten een diepe indruk op
mij. De buschauffeur (Gart Fikse Wzn) maakte me tijdens de "beklimming" van de berg van Tecklenburg bang met de opmerking, dat hij nog maar één versnelling lager
kon: ik zag me al duwen.
Op dezelfde reis bezochten we een merkwaardige "speeltuin" in Ibbenbüren, waar je met een slee over rails (rodelbaan) een helling af kon, maar ook in een tent elektronisch(?) op langs komende "dieren" kon schieten.
In 2007 ben ik er weer geweest en de "rodelbahn" was nog in werking en zag er hetzelfde uit (ga met muis over foto), evenals de rotsen die we toen beklommen (Dörenter Klippen) en Tecklenburg.
Zo zijn er veel jeugdherinneringen verdwenen, speeltuin Het Veluws Eiland
bij Beekbergen (met z'n betonnen gracht met kanorondtocht), speeltuin de Waarbeek bij Hengelo (sterk veranderd), het golfslagbad bij Boekelo, en dierentuin Scharringa op 't Harde. Eind 50-er jaren, als we uitgezwommen waren in het zwembad, dwaalden we soms tussen de nog steeds
aanwezige dieren(hokken), totdat alles uiteindelijk opgeruimd werd. Nu vind
je op deze plek in 't Harde het winkelcentrum.
In 1951 opende Jelle Scharringa midden in 't Harde, waar nu het winkelcentrum
ligt, zijn eigen dierentuin. In die tijd was het een attractie voor een ruime
omgeving.
Ik herinner me de diverse apen- en vogelhokken, de kamelenweide, en het half
ondergrondse aquarium.
Bekend, of berucht, werd het park doordat er regelmatig dieren ontsnapten.
Volgens diverse getuigen hebben er een baviaan, kameel, bizon en (was?)beer door
het dorp gezworven.
Door de sterk stijgende kosten moest het park al in 1954 sluiten. In plaats
daarvan opende Scharringa bij de ingang een restaurant (rechts) dat het tot 1968 heeft
uitgehouden.
In de zomer van 1960 ga ik met mijn ouders en jongste broer naar de Belgen.
We logeerden bij André Bogaert, de oudste zoon van Fons, met zijn vrouw Maria en
dochter Godelieve (13). De hele familie Bogaert werd bezocht, ik heb Fons
en Zulma in Staden nog gezien, de anderen in Blankenberge, Moeskroen, Diksmuide??
In Ieper zag ik de Menenpoort, al wist ik nog niets van de 1e WO met zijn
honderdduizenden doden in de Vlaamse lage landen langs de IJzer. Evenmin kende
ik de strijd van de Vlamingen voor de erkenning van hun taal en positie tegenover
de overheersing van het Frans.
Midden jaren '80 zoekt Godelieve, inmiddels getrouwd, moeder op en heb ik
een tijd met haar herinneringen kunnen ophalen. De belofte om haar in Brugge
op te komen zoeken heb ik nog steeds niet ingelost, hoewel ik Brugge later wel
bezocht heb.
Als kind ging ik al naar Luctor, naar de diensten, de zondagsschool, en
vanaf mijn tiende naar de knapenvereniging, waar ik met plezier naar toe ging.
Bij het laatste bestond de avond uit een officieel gedeelte met de notulen,
gevolgd door figuurzagen of andere stichtelijke bezigheden. We eindigden vaak
met "blinde moor" (blindemannetje) spelen, door de secretaris een
week later geschreven als blinde moe.
Andere kerken, hervormd, gereformeerd of katholiek, stonden mijlenver van
me af.
Mooi was de jaarlijkse bazaar in Luctor, evenals de toneelavonden, waarin
de oudere Luctorianen een meestal stichtelijk, vaak enigszins 'romantisch'
toneelstuk opvoerden. Het gevolg ervan was in veel gevallen een huwelijk van
(hoofdrol)spelers.
De kijk naar buiten toe, ook naar de andere sekse, was beperkt, evenals de
seksuele voorlichting.
Eénmaal is een toneelstuk opgevoerd (50-er jaren?)
dat door pa is geschreven, Om de Oldenhoeve (1930??) geheten.
Om dit toneelstuk te downloaden klik je op de foto.
De diensten door de, rond die tijd zo'n 10, voorgangers werden meestal
in de plaatselijk taal (Oldebroeks / Wissels / "Winterdîks / Noorders / Zoandweegs") gehouden. De voorganger die toch in het Nederlands verkoos te preken, liet wel eens een steek vallen.
Het volgende is niet in deze combinatie noch als geheel gezegd, maar geeft
wel de woorden weer:"We gingen eens naar Zwol, het was glad, we glierden
(gleden) uit en zaten bijna met de bunkers van de auto's tegen elkaar. Aangekomen
bij een hoog gebouw, een flat, gingen we met de lift naar de derde etalage.
"
Ook de kerkgangers, die in de dienst zeker niet monddood waren, hadden
moeite met het Nederlands: "De zieken en de kranken in de ziekenhuizen
en de sanatoria's".
Hier kan ik mijn eerste zwarte (spreker) herinneren, Polanen uit Suriname,
die voor mij als kind het voorbeeld werd hoe een neger er uit moest zien.
Hij ontkende de in die tijd modieuse uitroep dat God dood was. Hij was een
kind van God en als God dood was, zou hij dat toch zeker als eerste moeten
horen.
Met veel plezier zag ik elk jaar weer uit naar het jaarlijkse zomerse
veldfeest van Luctor. Dit was een dag ergens in het vrije veld, in de bossen "Achter
de Vree", primair bedoeld voor de zondagsschoolkinderen van Luctor en ook van de Zandweg en Noordeinde.
Het was voor de oorlog ontstaan toen een leidster van de zondagsschool eens
op het idee kwam om met de kinderen een dag naar buiten te gaan. Al snel groeide
dit uit tot een groot festijn met diverse speeltoestellen, waar ook de ouderen
op af kwamen. De kinderen vermaakten zich goed, en de ranja en de ijsco's
smaakten naar meer. In latere jaren werden de concurrentie van pretparken
en de toenemende welvaart voelbaar en ging de aardigheid voor oudere kinderen
er enigszins af.
Zowel binnen als buiten Luctor kwamen er mensen van buiten Oldebroek in mijn gezichtsveld, mensen die vaak in de oorlog in Oldebroek terecht waren gekomen. Bij Riknôm (pa's broer Rijk) kwamen de Boelhouwers uit Den Haag, en bij Jaapnôm (broer Jaap) de Botschuivers uit Utrecht. Het Utrechtse (?) dialect dat de laatsten spraken vond ik zo vreemd klinken, dat ik als kind het lachen nauwelijks kon inhouden.
Voor Oldebroek werd de wereld na de oorlog steeds groter, maar voor mij was ze nog erg klein!
1961 - 1970
De laatste jaren op de lagere school brachten ons met de schoolreisjes zelfs naar Amsterdam (rondvaart) en Den Haag (Panorama Mesdag). Ik verbaas me nu nog dat we met de bus zulke grote afstanden aflegden, met nog geen kwart aan snelwegen van nu, maar uiteraard nauwelijks verkeersdrukte.
De Hongaarse opstand in 1956 was volledig langs me heen gegaan, maar met de gevolgen had ik wel te maken. Veel Hongaren waren naar Oostenrijk gevlucht, waar ze het vaak niet breed hadden. Voor de kinderen onder hen werden er vakanties georganiseerd naar Nederland. Zo kregen
wij in 1961 enige weken een "Oostenrijkse" jongen op bezoek, Lehel
Czepella.
Van hem leerde ik mijn eerste Duitse woorden, overigens niet allemaal van
het fraaiste soort.
Voor een kind kende zelfs een plaats als Oldebroek een hoogtepunt in het
jaarlijkse leven, de Broekkarmse of Schapenmarkt. Van oorsprong een echte
schapenmarkt, waar al vroeg in de geschiedenis een markt om heen verrees (begin
1800).
De tientallen kramen met van alles en nog wat, waar vooral speelgoed
interessant was, de marktventers en overige exotische mensen, waren voor ons
kinderen een jaarlijks hoogtepunt.
Ik kan me nog steeds de man met de apen voor de geest halen (hoek Beeklaan-Spronksweg).
Deze (capucijner?)apen werden op een fietsje gezet en 'reden' dan een rondje.
Ik keek mijn ogen uit, maar zag toen al de nep die er in het spel was. De
apen zaten aan een ketting, die ook aan zo'n fietsje werd gekoppeld. Dit fietsje
had een derde steunwiel en het stuur zat vast. De beste man zette de aap op
de fiets, maar trok hem zelf in een halve cirkel rond, die hij eerst zonder aap
uitgeprobeerd had.
Het schapenmarktcomitee organiseerde ook meestal iets voor de avond, en éénmaal trad zelfs Swiebertje op.
In de 6e klas maakte ik de strenge winter van '62-'63 mee. Het was een
van de weinige winters waarin er een 'dik' pak sneeuw lag (toen ik later de
sneeuw in Oostenrijk zag, stelde die sneeuw in Nederland niet veel meer voor).
Het was een lange en koude winter en in Elburg waren de grachten dicht gevroren.
Hier ben ik voor het eerst sneeuwblind geweest. In de middagpauze op school
speelden we voor de zoveelste keer op de wallen en grachten in de sneeuw
en op een bepaald ogenblik gingen mijn ogen flink pijn doen. Ik moest ze dicht
doen en ben naar een donkere plek gekropen. Langzaamaan kon ik ze weer opendoen,
en ging de pijn weg. Het was een vreemde gewaarwording, maar is nooit weer
gebeurd.
Rond mijn 13e "ontdek" ik op een zoveelste zondagmiddag, waarop ik me
lichtelijk verveel, de Verkade-albums waaronder vooral die over Artis. Albums waarvoor de plaatjes verpakt waren in de diverse Verkade artikelen.
Nog steeds mag ik er graag in kijken,
al stelt de tekst naar huidige begrippen weinig voor.
Ik verlaat op 12-jarige leeftijd de school in Elburg, en ga verder leren
aan Het Christelijk Lyceum (nu Agnietencollege: CCC) aan de Veerallee in Zwolle.
Hier heb ik 5 jaar geploeterd om mijn HBS-B diploma te halen, hetgeen me overigens
redelijk vlot afging. Zeker de eerste drie jaar waren een mooie tijd, later
werd het minder. Ik kreeg te maken met veel zittenblijvers en een zwaarder
programma, waarmee voor mij het plezier bekeken was. Hoewel ik van de meeste
leraren een goede indruk heb overgehouden, heeft de school mij zeker niet
kunnen inspireren. Het was een strenge school, bij het kinderachtige af.
In 1965(?) bezocht Beatrix met verloofde Claus Zwolle. Ze reden door de Veerallee,
waar de school aan lag, en wij kregen een uurtje vrij, hetgeen door ons iets
langer uitgelegd werd.
Vlak bij onze school stond het Gymnasium Celeanum, de "kakschool" voor rijke luis- en dokterskinderen, die op ons neerkeken en waar ik tegen opkeek. Het was, zag ik later toen ik eens het Celeanum bezocht, iets minder erg dan ik toen dacht, en zeker een kleine school met sfeer, die iets meer voor zijn leerlingen deed.
In mijn vrije uren zwierf ik door Zwolle, en vooral door het park Eekhout, waar water- en siervogels en (kinder)boerderijdieren werden gehouden, een surrogaat dierentuin voor mij.
Rond 1967 kwamen de eerste kleurentelevisieuitzendingen. Dit betekende dat
er drommen nieuwsgierige mensen voor de etalages van de elektrozaken in de
Diezerstraat, de hoofdstraat van Zwolle, stonden te kijken, als er een toen
nog sporadische uitzending in kleur was.
Deze vijf jaar van leren hebben me afgehouden van het dagelijkse leven
in de maatschappij. Ik deed nergens aan, zeker niet aan sport op het naar school fietsen na (30 km per dag, zes!!! dagen per week, zes maanden per jaar), en was vooral de eerste jaren fanatiek met leren.
Rond 1966 was in Luctor de jeugdvereniging "opgericht", waar ik jarenlang
op de zaterdagavonden heen ben gegaan.
Eerst kwam vooral de oudere jeugd,
met veel vrijgezellen en was de sfeer ongedwongen. Later zakte de gemiddelde
leeftijd sterk en kwam er toezicht, waarmee de aardigheid begon te verflauwen.
Naast de gewone jeugd werd de jeugdmuziek begonnen.
In 1967 zijn mijn oudste zus en man (uit Tchad) in ons land op vakantie en
mijn (Engelse) zwager moet dan gaan preken in Engeland en Ierland. Net voor
de burgeroorlog in Noordierland begint, wonen ze daar een preek bij van dominee
Paisley. Hij maakt op pa een slechte indruk met zijn harde schreeuwen en
het vertrappen van een katholiek boek. Toch waren er na de preek een dertigtal
mensen tot overgave gekomen, wat voor pa onbegrijpelijk was.
In datzelfde jaar gaan pa en ma een week met vakantie door Duitsland (Rijn,
Moezel, Trier) en via Luxemburg en België (Brussel) en langs de bekenden
in Vlaanderen terug naar huis.
In 1968 verlaat pa de Mheneweg en trekt met ma en 4 kinderen naar een door
pa zelf gebouwde bungalow aan de Zuiderzeestraatweg vlak bij het dorp Oldebroek.
Ik heb er niet veel vertoefd, maar ik mocht in de zomer graag de achterliggende broeklanden in trekken.
Na de 2e WO had pa thuis al een bijenstal met korven en als pa goed en wel aan de Zuiderzeestraatweg woont begint hij opnieuw aan zijn hobby, waar hij nog steeds belangstelling maar te weinig tijd voor had
gehad. Zijn broer Jacob had ze al heel wat jaren en pa besluit om het gelijk groot aan te pakken. Hij maakt zelf een twintigtal kasten en zet er de achtertuin mee vol. Als naslagwerk voor zijn kennis gebruikt
hij De Roever: Bijen en bijen houden.
Aangezien pa een beetje eigenwijs kan zijn kiest hij voor de Lenstarokast, een type met simplex raammaten, maar met korte oren. Dit was min of meer naar Amerikaans model, maar het betekende dat pa
van andere imkers geen ramen (met bijen) kon overnemen/gebruiken. Toen ik later van pa de bijen overnam ben ik langzaam aan overgestapt op de langorige simplexramen.
Ondanks zijn liefde voor en kennis van de bijen, waarbij hij veel naar drachtgebieden reisde zoals fruit, koolzaad en heide, kreeg pa het zwermen nooit goed onder kontrole. Het maken van een kunstzwerm lukte niet en meestentijds kwamen de zwermen er op een natuurlijke wijze af.
Zo'n ontsnapte zwerm maakte de bijen voor mij als ontwakend imker des te boeiender.
In 1970 treedt er voor het eerst een echte ramp op als er in het 'Veld'
(het militaire gebied op de Oldebroekse Heide) brand uitbreekt, waarschijnlijk
ontstaan door schietoefeningen bij een flinke droogte. Ik kwam die vrijdagmiddag
liftend uit Amsterdam en al voor 't Harde kwamen de rookwolken
me op de snelweg tegemoet. Thuis aangekomen ben ik meteen het "verboden"
militaire gebied ingedoken, snelweg en spoor over, om er niets van te
missen. Het was meteen de kans om dit gebied na lange tijd weer eens te zien,
waarbij het onder mijn ogen van aanzien veranderde. De strook bos langs de
spoorbaan tussen de Ottenweg en 't Harde werd één kale zwarte
vlakte, de plek waar eens het eerste "veldfeest" gehouden werd zou ik nooit
meer kunnen terugvinden.
Het was niet ongevaarlijk, ik zag bomen die door het vuur bereikt werden in
een oogwenk in een brandende zuil veranderen, waarbij de vlammen meters de
lucht in schoten.
Ik heb genoten van dat uur dat ik in het gebied rondliep, de herinneringen
kwamen boven.
Hierboven zie je de Woldberg op de Oldebroekse heide bij de Looweg, gezien in oostelijke richting. De Looweg is flauw te zien van links-midden naar het midden van de foto. De heide is bijna uitgebloeid (9 september 2004, rond half acht 's avonds).
1971 - 1980
In 1971 wordt de NV van Van Boven's Bouwbedrijf omgezet in een BV en stapt
pa uit de zaak.
Het huis waar wij in 1968 ingetrokken waren, was ondertussen door het vertrek
van de laatste kinderen te groot geworden voor ma. Ze kon het werk in huis
niet meer aan. Dan verkoopt pa op aanraden van de dokter het huis, en vertrekt
voorlopig naar een noodwoning bij één van mijn zussen op de
Bovenmolen. Even later koopt pa een perceel bouwgrond van de gemeente, en bouwt in
1972 een nieuw huis, kleiner van inhoud, met de slaapkamer op de begane grond en
de garage inpandig. In 1973 gaan ze er wonen, en blijven hier tot bijna aan
hun dood.
Dan wordt het in 1986 door ondergetekende als volgende bewoner overgenomen.
In mei (?) 1975 besluit ik om er eens op uit te trekken en ga met de auto naar
Berlijn. Westduitsers konden toen al zonder visum de grens over, andere (West)Europeanen moesten bij de grens een visum ophalen. Bij Marienborn stak ik de grens tussen West- en Oost-Duitsland over,
waarna ik in Oost-Duitsland niet van de snelweg af mocht gaan. Hierop volgde
de tweede grens tussen Oost-Duitsland en West-Berlijn.
Het laatste was een
moderne stad, met voor de Berlijners een ongrijpbare dreiging aan zijn grenzen.
Het gaf een apart gevoel in Berlijn te lopen, vooral bij de "muur".
Nog interessanter werd het toen ik met een
toeristische bus een uitstapje maakte naar Oost-Berlijn. Het was alsof
ik 50 jaar terug viel in de tijd, ook omdat het erg armoedig aandeed. In de
straat Unter den Linden zag ik de muur en de Brandenburger Tor nu vanaf de
andere kant.
In 1989 besefte ik dat ik met de val van de muur de deling van Berlijn nooit
zou terugzien.
Ik heb in Berlijn veel dia's gemaakt, maar vreemd genoeg kan ik mij van Oost-Berlijn
(4 uur met een bus) niet veel herinneren, veel dia's zeiden me weinig meer. In
2010 pak ik Google maps erbij met streetview, en bij rondkijken in Oost-Berlijn
weet ik van bijna alle dia's de plaats te achterhalen. Het was alsof ik er weer rondliep.
In 1975 maakt pa zijn laatste ongeval mee. Als hij voor één
van mijn broers een plank zaagt, gaat de helft van de duim mee. Pa heeft er
lang last mee en veel pijn van gehad.
Met de zoveelste verwonding, is hij in ieder geval blij dat hij van de zaak
verlost is.
Hier eindigen de geschreven herinneringen van pa, wat nu nog vermeld wordt over mijn ouders zijn mijn eigen herinneringen, van dat wat ik van pa en ma gezien en vooral rechtstreeks gehoord heb.
In 1976 kon ik met een prefabhoutconstructie bedrijf
(Pashout uit Elburg) mee naar Saoedi-Arabië, waar we kampen bouwden
voor Europees personeel van Volker en Ballast Nedam. Het bezoeken van verre buitenlanden had me altijd
aangetrokken, weliswaar niet om er te werken, maar om te beginnen kon dit
er mee door. Verspreid over een periode van twee jaar ben ik er bijna anderhalf
jaar geweest, en heb alles goed opgenomen wat er te zien was. Jammer genoeg
was dit vrij weinig, het land was veel te modern, toeristisch absoluut niet
interessant, en voor het einde was ik volledig uitgekeken.
Een deel van deze tijd heb ik als onderhoudsmonteur "alleen" doorgebracht.
De kans om Isfahan in Iran te bezoeken, met een excursie van Volker, ging helaas aan mijn neus voorbij. Ik had maar een kortstondig visum (geen jaarvisum), waarmee ik niet terug had kunnen komen naar Saoedie-Arabië.
Terug in Nederland rolde ik automatisch de bouw in, niet direct de bedoeling, maar er moest nu éénmaal geld verdiend worden, en ander werk was niet meteen voorhanden.
 
In 1975 overlijdt op 95-jarige leeftijd mijn opoe Willemtje Fiks, na een langdurig ziekbed.
Vooral door haar ziekte had ik haar de laatste jaren niet meer bezocht. Het waren mijn 'vrije' jaren, maar als jongste kleinkind, Hänsin voor opoe, had ik me toch iets vaker moeten
laten zien.
Misschien was de ziekte en het besef dat de dood van opoe niet
lang op zich zou laten wachten iets dat ik niet wilde aanvaarden, waar ik
nog niet mee kon omgaan.
1981 - 1990
In de tachtiger jaren kwam windenergie in de belangstelling te staan, vooral bij particulieren. Zo was De Kleine Aarde in Boxtel al enkele jaren aan het experimenteren met windmolens. Vooral de opkomst van Ode (organisatie voor duurzame energie) en de uitgave van het "Windwerkboek" brachten een versnelling op gang in de ontwikkeling van windmolens bij particulieren, terwijl de eerste bedrijven in Nederland in de markt voor windmolens stapten (Lagerweij in Kootwijkerbroek). Denemarken was toen al volop bezig met windenergie, gevolgd door Duitsland.
Zo begon ik zelf te experimenteren met windmolens. Bij mijn broer aan de Kerkstraat stond de eerste molen van 1,5 m diameter nog op een houten paal, de wieken gemonteerd op een halve achteras van een Daf 33. Deze as had een ingebouwde overbrenging/versnelling van bijna 4 maal, zodat ik met v-snaren nog moest aanvullen tot zo'n 12 x totaal. Een gelijkstroomdynamo was de elektriciteitsleverancier, met een 12 volts accu als opslag. Bij de molen had ik enkele lampjes branden als er voldoende wind was.
Helemaal ongevaarlijk is zo'n windmolen zeker niet. Toen ik eens na controle
van de molen de ladder wegtrok stond ik er niet bij stil dat de wieken alweer
draaiden. Beide wieken sloegen vlak naast me tegen de grond, ik had een les
geleerd.
Thuis in Elburg had ik op het dak van mijn huis ondertussen mijn
eerste proeven gehouden met een klein molentje als windsnelheidsmeter, op
basis van een fietsdynamo. Dit was nog geen succes, 's nachts moest ik zelfs
een keer het dak op omdat het ding zoveel lawaai maakte.
Zo langzamerhand werd het tijd voor een grote molen. Ik had een oude bouwlift op de kop getikt (later nog één) om als mast te dienen, voorlopig op zo'n 7 meter hoogte, zodat ik geen ladder meer nodig had om bij de molen te komen. Was de vorige nog een tweewieker, de nieuwe werd een driewieker met een diameter van 3,5 meter. Voorlopig gebruikte ik nog de zelfde as en dynamo om de stroom op te wekken en was ik me ondertussen aan het verdiepen over de theorie van het aansluiten van een draaistroommotor (3 x 220V). Hierin waren twee mogelijkheden, de molen aan het elektriciteitsnet aansluiten, wat een duur schakelkastje vereiste, of de stroom rechtstreeks gebruiken. Voor het laatste moet je een aantal condensatoren aansluiten op de motor om de stroomproduktie op gang te krijgen. Je kunt dan bijvoorbeeld accu's opladen of verwarmingselementen aansluiten (elektrische radiator, warm water voor boiler). Bij aansluiting op het lichtnet is het de bedoeling om de stroommeter terug te laten draaien, waar de PGEM in die tijd niet erg happig op was (netvervuiling van spanning en frequentie).
Van een oud vrachtwagentje had ik de achteras er af gesloopt, en deze in tweeën gezaagd. Het éne deel moest als as voor de rotor dienen en het andere als draaias(kruilager) voor de molen zelf. Deze as had een holle binnenruimte, zodat de stroomkabel die hier doorheen zou lopen niet meer om de mast kon draaien.
Helaas ging mijn broer toen verhuizen, waarmee al mijn wilde plannen in het water vielen. Een andere eigen plek had ik niet, mijn windmolentijdperk eindigde.
In diezelfde tijd waren ook anderen met windmolens bezig, Jan Fikse aan de Mentiesweg in de Vrijheid (Oostendorp-Elburg), Bron aan 't Straatje in Oostendorp (3 broers waren hem al voorgegaan in Friesland en Overijssel), en verder liefhebbers aan de Duinkerkerkerweg in Oosterwolde, en aan de Zuidwendige weg op 't Zuideinde. De meeste molens waren zelfs semi-professioneel van opzet en bouw, waarbij de mijne bijna amateuristisch aandeed. Henk Veldkamp had aan het Wissel (Oldebroek) een molen met een (horizontale) Darrieusrotor in gebruik. Het voordeel van deze molen is dat de 'wieken' niet op de wind gericht hoeven te worden.
Vooral met Jan Fikse had ik vaak contact, veel heb ik van hem
opgestoken. In lassen was hij een vakman, maar ook op (elektro)technisch gebied
was hij van alle markten thuis (zelfbouw stirlingmotor). Helaas is Jan op z'n 65ste overleden, de laatste jaren zag hij er al tegenop om in de molen (17 m hoog) te klimmen.
De molenmast staat
er nog, maar de wieken zijn er afgehaald, een laatste restant van een verdwenen
windmolentijdperk in Oldebroek en ruime omgeving.
In 1985 kunnen de kinderen afscheid nemen van onze oude generatie als pa overlijdt. Voor pa was zijn leven de moeite waard geweest, of zoals hij enkele jaren daarvoor eens zei, dat hij er vroeger voor zou hebben getekend als hij de 80 zou halen.
Ik had meer moeite met het afscheid, het eerste dat ik van echt dichtbij meemaakte.
Hier speelde bij mee dat naar onze mening het overlijden nog niet 'nodig' was geweest, ook lichamenlijk niet.
Pa was nog zo druk met oudheidkundige zaken, waaronder het uitzoeken van de
stamboom van de familie, en het woordenboek van de Oldebroeker "taal".
Twee jaar later overlijdt ma (mamme), voor haar hoefde het niet meer.
Het laatste jaar woonde ze om en om bij één van de kinderen,
omdat ze het lichamenlijk niet meer aan kon.
1991 - 2000
Op verzoek van velen wordt er in 1995 een reünie van de kleinkinderen
van Jacob van Boven gehouden in de kassen van Henk Hoekert, een aangetrouwde
neef. Het was de tijd dat reünies in de mode raakten, maar desondanks
was het de moeite waard.
Sommige neven en nichten, hoewel niet ver weg wonend,
had ik al jaren niet meer gezien.
Als bijna jongste kleinkind was het niet meteen een weerzien met leeftijdsgenoten, maar bleken de grote leeftijdsverschillen bij het ouder worden van ondergeschikt belang te zijn geworden.
Nawoord
De 20e eeuw is afgesloten, vanaf 5 april 2006 (overlijden Harpmeue) hebben
twee generaties voor mij, afscheid genomen. Ik sta op een punt waarbij ik me afvraag
welke generatie ik nu vertegenwoordig. Wie maakt dat uit, de geschiedenis?
Verwacht ik ooit de plaats van grootvader in te nemen tegenover mijn nakomelingen
en wanneer?
Vragen waar ik nu geen antwoord op en de leeftijd niet voor heb,
de tijd zal het leren.
In 2003 houden de kleinkinderen van Jacob van Boven een tweede reünie op het landgoed Welna bij Tongeren, tussen Epe en Nunspeet.
Dan neemt voor mij het idee om een website te beginnen over de Van Bovens min of meer vaste vorm aan. Hierbij heeft pa de eerste helft van de 20e eeuw voor zijn rekening kunnen nemen en hebben we samen de tweede helft (voor een deel) ingevuld.
Hans van Boven