1901 - 1950:
vijftig jaar van mijn vader
1901 - 1910
1911 - 1920
1921 - 1930
1931 - 1940
1941 - 1950
Inleiding
Aan de hand van het leven van mijn vader, zoals hij dat in een boekje
getiteld "Herinneringen" heeft opgetekend, en dat wat ik zelf (1950 - 2000) kan
ophalen, wil ik proberen een algemeen beeld te geven van de 20ste eeuw. Een
doorsnee inwoner van Oldebroek maar ook van Nederland kan er dingen van
herkenning in vinden. Het eerste deel van 1901 tot 1950 zal vooral geschreven
worden gezien door het oog van mijn vader, terwijl in het tweede deel mijn
eigen ervaringen op de voorgrond zullen staan.
Waar beiden voorkomen, is het onderscheid te zien aan de 'vette' letters: dat
zijn mijn herinneringen, en datgene wat ik rechtstreeks vernomen heb.
Uiteraard zal er in beide delen een wederzijdse overloop zijn, waarbij ook
kennis van derden ingebracht wordt.
De geschiedenis van mijn ouders kan uiteraard niet los gezien
worden van hun ouders.
Van mijn vaders kant waren dat
Jacob van Boven (1856 - 1940) en
Jantje van de Werfhorst (1869 - 1936)
en van mijn moederskant
Kornelis Spijkerboer (1872 - 1919) en
Willemtje Fiks (1879 - 1975).
Alleen de laatste heb ik gekend (opoe).
Ik besef ten volle de gevaren van herinneringen, hoe ze vervagen, en door
latere indrukken kunnen veranderen. Van de oude dag van vader (eind jaren 70)
herinner ik mij 'goed' een gesprek met hem over de 2e WO, waarbij het Zweedse
wittebrood volgens vader met vliegtuigen gedropt zou zijn.
Ik weet niet of ze er in Oldebroek van gegeten hebben, maar in ieder geval was
dat Zweedse brood in Nederland zelf gebakken en vervoerd. Op dat tijdstip
verwisselde hij de geallieerde voedseldroppings in het westen aan het eind van
de oorlog, met de meelaanvoer per schip van Zweden naar Delfzijl en per trein
landinwaarts.
Bij het ontwaken van de 20ste eeuw werd mijn vader Hendrik van Boven (1901 - 1985) geboren, terwijl mijn moeder Hendrika Spijkerboer (1908 - 1987) enige jaren later het levenslicht zag. De nieuwe eeuw droeg de sporen van oorlogen van de voorbije eeuw, waarvan de meest recente de Frans-Duitse oorlog van 1870 was. De Balkan bleef een potentieel kruitvat.
Voor de bevolking van de NW-Veluwe en zeker Oldebroek als plattelandsgemeente was de "boze" buitenwereld iets als een ver van mijn bed show. Er was geen televisie, geen radio en waarschijnlijk werd er niet of nauwelijks een krant gelezen. De dagelijkse strijd om het bestaan, anders gezegd de strijd tegen de armoede, slokte alle energie op, al zullen ze dat woord niet gebruikt hebben. Het was een boerenbevolking, aangevuld met de direct noodzakelijke overige ambachten, en enkele notabelen, waarin het beroep voor de jeugd bij de geboorte al was vastgelegd. Een boerenzoon die onderwijzer werd of ging studeren (een Spijkerboer die dominee werd) was niet voor de hand liggend.
Armoede en ziekte waren troef in de voorafgaande eeuw. Mijn grootvader
Jacob moest na het overlijden van zijn vader thuis de kost verdienen en kon pas
op late leeftijd (40) een gezin stichten. Desondanks zag hij toch nog kans om
als timmerman een redelijk welvarend bestaan op te bouwen. Grootvader Kornelis
stierf op 47 jarige leeftijd toen mijn moeder net tien jaar was en de jongste
één. Mijn grootmoeder stond er alleen voor, zonder grote zonen die konden
helpen. Gelukkig waren de Spijkerboers voor die dagen financieel in redelijke
doen.
Deze voorvallen geven aan dat grote leeftijdsverschillen tussen opeenvolgende
generaties soms een duidelijke oorzaak hadden: armoede.
1901 - 1910
In 1899 kocht grootvader, toen drie jaar getrouwd, een stuk grond aan de "hoek", aan de zuidzijde van de kruising van Mheneweg Zuid en Zuiderzeestraatweg. Beide wegen waren toen al verhard , terwijl de meeste wegen zandwegen waren. Hier bouwde hij een huis, dat tegelijkertijd boerderij was, en schuren voor zijn bouwbedrijf.
In Utrecht woonde een Hendrik Johannes Buytendijk, die kroeghouder en verhuurder van rijtuigen was. Na de dood van haar ouders erfde dochter Wilhelmina Johanna in 1858 de stalhouderij. Als vrouw zonder kennis van paarden en rijtuigen vroeg ze aan een kennis uit Elburg, jonkheer Van Reigersberg Versluys van Zwaluwenburg, of hij iemand wist die haar kon helpen.
Op voorspraak van deze jonkheer kwam Aart Schoonhoven, koopman/veehandelaar op het Eekt (Oldebroek), in Utrecht terecht om te helpen in de bedrijfsvoering. Uiteindelijk trouwde hij met haar en kregen ze één kind, Hendrik die jong overleed.
Gijsbert, de grootvader van Hendrik Koster, was getrouwd met Geertje Schoonhoven, een zuster van Aart.
Op aandrang van oom Aart noemde Jan, de zoon van Gijsbert één van zijn kinderen Hendrik. Regelmatig ging Hendrik met zijn ouders op bezoek bij (oud)oom Aart.
Na het overlijden van Aart ging de zaak over naar een zoon van Aarts broer Lubbertus en erfde Hendrik Koster als naamgenoot van Aarts overleden kind een aardige som geld.
Grootvader heeft het geld voor de aankoop van die twee percelen mogelijk geleend van zijn "vermogende" zwager Hendrik Koster, die getrouwd was met zijn zuster Matje
(bron: Henk Fikse).
In dit huis werd mijn vader geboren, maar van die eerste jaren kon hij zich
weinig herinneren, alleen dat hij 4 was en aan het spelen op een vlonder
(schep). Hij viel in de sloot, zonder dat dit verdere gevolgen had.
In zijn eerste jaar werd er een bezoek gebracht aan een zuster van zijn
moeder, Ûltemeuje, die als dienstbode woonde bij de familie Van Spreekens
buiten Beekbergen, in het ontgonnen Beekberger Woud. De tocht ging met het hele gezin en twee ooms per veren wagentje
naar het station in Epe en vandaar met de trein naar Beekbergen, waar ze
afgehaald werden. Voor kinderen van die tijd moet dit een ongekende,
overweldigende reis zijn geweest naar een onbekende wereld.
Grootvader heeft nog het Beekberger Woud in zijn volle glorie kunnen
zien, het laatste oerwoud van Nederland, al was het niet meer ongeschonden.
In 1871 was dit moerasbos, grenzend aan de drassige (Loenense) Hooilanden,
geschiedenis geworden.
Als je nu vanaf Zwolle over de A50 richting Arnhem rijdt, kom je voorbij
Apeldoorn /knooppunt Beekbergen onder een viaduct door dat Elsbos heet. Een kilometer verder ligt een
viaduct met de naam Het Woud, en tussen beide viaducten is een parkeerplaats
met restaurant en pomp.
Dit is waar het 8000 jaar oude oerbos lag, 1 km diep en 2 km breed. De aanblik
moet er één van ongekende schoonheid zijn geweest, gezien de beschrijvingen die
er in de laatste jaren voor het einde van werden gemaakt.
Nu voert Natuurmonumenten er een herstelproject uit.
Het waren de jaren van de jeugd van mijn vader, waarin hij heeft kunnen spelen en naar school gaan. Die school was de toenmalige openbare lagere school die achter het oude gemeentehuis stond, in het centrum van Oldebroek. Hiernaast zie je de toestand rond 1906.
In het latere gemeentehuis (Olde Amshuus), dat in 1930 verrees, zit tegenwoordig
een apotheker.
Over deze (stoats)schoele vertelde vader dat ze na de 1e WO (1 oktober 1936) opgeheven werd
bij gebrek aan voldoende leerlingen. Reden hiervoor was de oprichting van een
christelijke school in Oldebroek in 1874, vooral in gang gezet door de
Hervormde kerk. Deze kerk was het er niet mee eens dat het hoofd van de
openbare school, de heer Van de Weg, lid was van de geloofsgemeenschap Luctor ,
een toendertijd lichte "kerk". Met de vermelding dat genoemde Van de Weg
mogelijk opgevolgd zou (kunnen) worden door een niet-gelovige kregen ze zelfs
Luctor mee in de deelname aan de christelijke school. Mijn vader vond Van de
Weg een goede onderwijzer, en heeft het betreurd dat zo'n machtsspel heeft
kunnen plaatsvinden. Mijn moeder heeft de eerste jaren op de christelijke
school gezeten, maar de laatste jaren doorgebracht op de openbare, naar de
reden kan ik slechts gissen.
Op die zelfde school leerden ze dat er bij Vaals geen 3-landenpunt lag maar een
4-landenpunt. Dit was geen vergissing maar een feitelijk gegeven, behalve
Nederland, België en Duitsland lag daar het ministaatje Neutraal Moresnet.
Dit "landje" was ontstaan in 1816 toen na de val van Napoleon de grenzen
opnieuw getrokken moesten worden (Congres van Wenen in 1815).
De toenmalige Duitse bond, later Pruisen, en het Koninkrijk der Nederlanden
(Nederland en België) konden het niet eens worden over een stukje grond in het
huidige België (de "Duits-Belgische" grens lag toen meer westelijk, denk aan de
"Ostkantons"). Op dat stukje land lag een zinkmijn waar ze allebei aanspraak op
maakten.
Als oplossing werd gekozen voor een 'onafhankelijk' staatje, een taartpunt
land, 344 hectare groot en een omtrek van 11 km, waar ze het samen voor het
zeggen hadden.
Beroemd werd dit staatje door de dranksmokkel, de eigen afgekeurde postzegels,
de vrijheid van dienstplicht , de welvaart door de lage belastingen en hoge
lonen, de statenloosheid, en als eerste bijna Esperanto-staat in de wereld. Na
de 1e WO werden de grenzen opnieuw getrokken en was het gedaan met
Neutraal Moresnet.
Aan het einde van dit decennium werd mijn moeder geboren. Frappant is dat ze nooit te weten is gekomen op welk adres, in welk huis ze is geboren. Rond haar geboorte is mijn opoe verhuisd van het "Winkeldarp" naar "De Schutten". Misschien heeft ze het wel gevraagd, maar kon mijn opoe het zich niet meer herinneren.
Zo maakte vader het begin van de tram (1908 - 1931) mee en heeft hij zelfs
de eerste rit meegereden van 't Wissel naar Wezep en terug. De tram ( de mensen
zeiden letterlijk tram) reed over de niet al te brede straatweg. Dit gaf nogal
eens aanrijdingen, en vooral paarden konden flink schrikken van de stoomfluit.
Door de rook kon het zicht beperkt blijven en moesten de mensen op het dorp,
waar helemaal weinig ruimte was (de sloot was al verlegd voor de tram), soms op
het laatste nippertje aan de kant springen.
De wereld was een stukje kleiner geworden.
In het algemeen heeft vader meer kunnen spelen en meer kunnen leren dan voor
jongens in die tijd gebruikelijk was, wat te maken had met zijn zwakke
gezondheid. Net als grootmoeder, die uiteindelijk aan maagkanker overleed, had
vader last van maagklachten, met grootvader is hij hiervoor zelfs naar de
homeopaat in Zwolle geweest.
In diezelfde jaren kwam Jannom, een oudere ongetrouwde broer van grootmoeder,
bij hen inwonen, voor kost en inwoning zou hij de boerderij gaan verzorgen. Van
hem hebben de kinderen het boerenwerk geleerd, en zeker op latere leeftijd veel
plezier mee gehad.
1911 - 1920
Hoewel de wereld voor Oldebroekers in het begin van de 20ste eeuw klein was, sijpelden nieuwe ontwikkelingen in de maatschappij ook hier door, zij het met vertraging.
Toen Fokker in 1911 met zijn vliegtuig de ¨Spin" boven Haarlem rond de Bavo vloog was dat voor veel Oldebroekers onbegrijpelijk. Een vliegtuig was zwaarder dan lucht en kon nooit in de lucht blijven hangen/zweven.
Mijn grootvader had met zijn timmerbedrijf rond die tijd al snel ¨knechten" in dienst en in een pauze tijdens het werken kwam dit vliegen ter sprake. Een van hen vroeg grootvader, die zeker belezen was, was hij er van vond.
Al zei grootvader dat ook vogels konden vliegen en niet uit de lucht vielen, was dat toch niet overtuigend voor de knecht. Hij was er nog niet zo zeker van, volgens hem ¨mos de duvel d´r wel achter zittn".
Er werd gezegd: 1911 een droog jaar, 1912 een nat jaar en 1913 een
bloedjaar, want in de Balkan begon het te rommelen. Toch was er in 1913 nog een
staking van de arbeiders (timmerknechten) voor meer loon. Na een halve dag ging
het loon van 13 naar 14 cent per uur.
Bij en na het uitbreken van de 1e WO, waar Nederland buiten bleef, kwamen er
veel vluchtelingen uit België naar Nederland. De soldaten onder hen werden
geïnterneerd in het artilleriekamp op de heide. Later in de oorlog kregen ze
meer vrijheid en mochten ze zelfs gaan werken. Nederland had de hele oorlog
alle soldaten gemobiliseerd en daarmee een tekort aan arbeidskrachten.
Zo kwam er bij grootvader een Belg te werken, Fons Bogaert, uit Staden
in West-Vlaanderen, een boerentimmerman en tevens schrijnwerker. Van hem heeft
vader het timmervak geleerd, maar ook vele wijze levenslessen gehad, waarbij
Fons vader beslist niet ontzien heeft (gie doet alleen waj gern doet). Fons was
een uitstekend vakman
(de beste arbeider ooit!), maar had ook vaak problemen met anderen. Enerzijds
was hij een harde werker, maar anderzijds kon hij veel praten, wat bij andere
knechten en klanten een verkeerde indruk gaf. Bovendien had hij een grondige
hekel aan Duitsers, speciaal de Duitse keizer, terwijl in Nederland zeker geen
anti-Duitse stemming heerste.
Als overtuigd katholiek had hij in Belgie geleerd dat protestanten duivels
waren, maar in de contacten met vooral grootvader heeft hij ze toch anders
leren kennen. Na de wapenstilstand in november 1918 is Fons teruggegaan naar
België. Onderbroken door enkele brieven moest vader 40 jaar wachten tot hij hem
terugzag na de wereld-tentoonstelling in Brussel. Fons liet toen meermalen
blijken dat hij grootvader hoogachtte:"joen vaoder Endrik was ne goe man".
Een tweede Belg uit Brussel, ook een uitstekend vakman, hield het maar even
uit. In een boerenstreek kon hij niet aarden.
In de oorlog was het leven zwaarder dan anders. De handel met het buitenland
lag stil, en zo ging de bloemenkwekerij van Drost op de Ekelenburg (aan de Mheneweg
Zuid) failliet, daar zijn handel zich vooral op Engeland richtte. Drost had het
bedrijf in 1909 overgenomen van Klaver.
Grootvader kocht toen (1914?) de grond van de kwekerij, maar Drost hield het herenhuis zelf. Deze kwekerij lag langs de Mheneweg Zuid, van het Bovenpad tot 150 m voor de Bovenheigraaf. De breedte kwam overeen met de huidige breedte van het kerkhof.
Ik herinner me uit mijn jeugd nog de schoorsteenpijp die was overgebleven van de verwarming van het kassencomplex (nu allang verdwenen).
Klaver was als bloemkweker op de Ekelenburg begonnen, maar was geen zakenman en ging failliet. Twee van zijn dochters zaten bij vader in de klas op de lagere school. Eén van hen, Clara Helena, werd later bekend als schrijfster, onder het pseudoniem Clare Lennart.
Jannom had de kinderen al veel verteld over stormen, en in januari 1916 konden
ze er zelf een meemaken. Een tweede volgde in november 1917, waar vader
nauwelijks herinneringen aan had.
Bij de eerste storm kwam het water zelfs over de Zuiderzeestraatweg en liepen
de kelders onder.Vader ging toen kijken op het Noordeinde waar het water boven
de sluis over de slaperdijk heen stroomde. Na een waarschuwing om op tijd terug
te gaan kwam mijn vader op de Zandweg aan, maar kon niet meer terug naar het
Wissel daar de Grintweg (Mheneweg Noord) overstroomd was. Het lukte nog net om
thuis te komen over het Kerkpad, maar ook hier kwam het water aanzetten, daar
de Kerkdijk boven Doornspijk doorgebroken was.
In de oorlog kwam alles op de bon, hoewel er geen gebrek was. Er kwam maisbrood, eikelkoffie als surrogaat, kleizeep die niets deed, (houtas was veel beter), en omdat petroleum schaars werd kwamen de kaarsen tevoorschijn. De jongens zongen op straat:
In Nederland zit je,
bij een oliepitje,
bij een kaars of olielamp,
jonges, jonges wat een ramp.
De hele graanoogst moest ingeleverd worden. In de krant stond:
Hoe verdrietig rolt het leven,
van de kleine landman heen,
als hij zijn schrale oogst, hoe kleen,
aan de regering prijs moet geven.
In oktober 1915 ging vader naar de winterambachtsschool in Elburg, waar hij
in drie jaar al de noodzakelijke kennis voor de bouw op deed, zowel praktisch
als theoretisch. Hier maakte vader twee trappen op halve ware grootte, een
kwartslag en een achtkante spiltrap (foto's), die ik als kind op zolder zag liggen ,
waar ik mee speelde, en die me boeiden, zonder dat ik de achtergrond kende
(in 2017 in mijn bezit gekomen).
In 1918 trouwde vaders oudste zuster Hentje met Kee Spronk, het bruidspaar ging
op de fiets naar de bruiloft, en de ouders op een veren wagentje met Jannom als
voerman.
Nog voor het einde van de oorlog kwam de Spaanse griep, die eerst nog
onschuldig leek, maar waar later veel mensen aan stierven, ook mensen in de
kracht van hun leven. Zo moesten er op een dag 5 doodskisten tegelijkertijd
gemaakt worden. Een broer van vaders moeder aan de Winterdijk overleefde het
niet.
Door een reclamefolder van het taleninstituut Succes uit Amsterdam ging
vader maar liefst 3 talen leren via een schriftelijke cursus. Hoewel de stof
vaak kinderachtig was, en Frans en Engels hem niet lagen, heeft hij toch
voldoende Duits geleerd om een boek te kunnen lezen en een brief te kunnen
schrijven.
Door de verslechterende verlichtingsproblemen aan het eind van de oorlog werd
besloten om een plaatselijke elektriciteitsvoorziening te maken. De melkfabriek
in de Schutten zou stroom opwekken, de palen moest grootvader leveren, en
iedereen die stroom wilde hebben moest zelf de aansluiting betalen. Voor alles
klaar was, was de oorlog voorbij en petroleum weer verkrijgbaar. Toch waren
veel mensen blij met de elektriciteit.
In 1918 werd de ongevallenwet en de 8 urige werkdag ingevoerd, maar er werd niet streng de hand aan gehouden. 's Zomers werd er 10 uur per dag gewerkt.
In 1919 als moeder 10 jaar oud is sterft grootvader Kornelis Spijkerboer, en staat opoe er alleen voor. Voor haar duurt het leven zonder man nog 55 jaar, tot ze op 95-jarige leeftijd sterft.
In oktober 1919 ging vader een half jaar naar de Eerste
Technische School voor de Bouwkunde in Zwolle aan het eind van de Melkmarkt
vlakbij het Rode Torenplein. De school was boven een herberg, en in verband met
de tramtijden kwam vader 's morgens altijd iets te laat. Als de directeur vader
aan hoorde komen riep hij naar beneden: "Van Boven kom boven",
woordspelingen die ook ik ondervonden heb (wiskunde leraar bij bespreking
proefwerk: ééntje heeft het meer van boven bekeken).
Voor vader heeft die cursus goed voldaan. In diezelfde tijd vroeg de gemeente
Oldebroek een controleur op bouwzaken. Helaas voor vader, die hierop had
gesolliciteerd, werd hij te jong bevonden (18 jaar).
In 1920 maakte vader een tekening voor een gebouw van de Boerenleenbank in
Oldebroek. Aangezien grootvader in het bestuur van de bank zat kon hij het werk
niet zelf uitvoeren. Wat al vaker voorgekomen was, en dat gebeurde nu weer bij
het bouwen van de bank, was dat arbeiders soms met zijn tweeën een heel gebouw
zetten, en daarna zelf als aannemer begonnen. Mogelijk hadden ze het idee
gekregen dat ze vanaf dat ogenblik voldoende kennis hadden. Uiteraard waren de
vestigingseisen ook niet zo streng als tegenwoordig.
Begin 1920 moest vader in
militaire dienst, naar de Kromhoutkazerne in Utrecht. Hij had al langer last
van een zwerende vinger, en op aanraden van huisarts Harting meldde hij zich
toen ziek. Als hij verklaren wilde dat hij deze ontsteking niet in het leger
had gekregen kon hij gratis geopereerd worden. Om diezelfde reden kreeg hij
meteen ontslag uit militaire dienst, zij het na drie weken en zonder pink.
Vader was 1.55m lang, net boven de ondergrens voor dienst en woog toen 100
pond. Hoewel vader nauwelijks rookte, is hij op aanraden van de dokter
definitief met roken gestopt.
In 1920 kocht grootvader houtbewerkings- machines, een vlak en vandikte
schaafmachine en een cirkelzaag met langgatboor. Ze hebben lang dienst gedaan,
de laatste zelfs tot 1970. Motorisch gaven ze wel problemen, ze werden
aangedreven door benzinemotoren, die enkele keren vervangen moesten worden. Pas
toen ze de beschikking kregen over krachtstroom waren de problemen voorbij. Het
drijfwerk was eerst aan de zolder, later ondergronds, en tenslotte verdwenen,
toen ze voor elke machine een motor hadden.
Zelf herinner ik me dat in de aangrenzende "landbouwschuur" een aandrijving van de machines plaats vond met een centrale motor, met het aandrijfwerk onderaan de zolder opgehangen. Ik vond het heel fascinerend, maar het was lang niet ongevaarlijk met al die grotendeels onbeschermde assen en vooral riemen.
1921 - 1930
Er werd niet alleen gewerkt voor arme mensen, ook bij vooraanstaande
Oldebroekers moest het nodige verbouwd worden. In 1921 werkte vader
bijvoorbeeld op Huize Oldhorst van graaf Van Bijland. Ook noemt vader kleine
werkjes op Bornheim, een buitenhuis aan de Looweg, nu op militair terrein
gelegen. Het waren eigenaardige mensen, meneer Bos en zijn Duitse vrouw: zo
werd een gestorven hond met een "begrafenis" naar zijn graf gebracht. Het huis
lag erg afgelegen en eens was er heftig op de deur geklopt, maar ze hadden niet
open durven doen. De volgende morgen zagen ze een man die zich aan een boom
verhangen had, een familielid van de vrouw. Grootvader kreeg de opdracht om een
kist te maken en bezocht de begrafenis.
Toen ik in mijn jeugdjaren eens door de kamp zwierf, bezocht ik het terrein.
Het in de bossen gelegen erf was herkenbaar en ik vond een overblijfsel van een
kelder.
Begin 1923 kreeg vader de kans om zijn bouwkundecursus af te maken, zo druk
waren ze voor die tijd geweest. Tegen het eind van de cursus begon vaders voet
dik te worden, en kreeg hij moeite met het lopen. Het begin van een vier jaar
durende lijdensweg. Vader moest rust nemen, wat inhield veel stil zitten, in de
zon zitten en goed eten. In 1924 werd de voet geopereerd en bleef hij zes weken
in het ziekenhuis. De voet herstelde niet helemaal goed, nog lang bleef er
etter uit komen.
Om zijn kennis uit te breiden deed vader in 1925 een schriftelijke cursus voor
bouwkundig opzichter bij het PBNA in Arnhem, en het volgend voorjaar een
voorbereidend examen wiskunde in Amsterdam. Hij logeerde daar bij Jan Visser
die met een Oldebroekse getrouwd was. Hier heeft hij heel wat van Amsterdam
gezien.
Ik herinner mij dat ik als kind in Amsterdam kwam en mijn ogen uit
keek, wat moet dat voor vader geweest zijn, hoewel veel ouder dan ik toen, om
als plattelandsjongen in een grote stad rond te dolen.
In de zomer van 1925, op 10 augustus om ongeveer 5 uur in de avond, werd de
hemel pikdonker door de bewolking, en heftige windstoten kwamen aanzetten uit
het zuidoosten. Het was een en al geweld in de lucht, je kon bijna niks meer
zien, maar het was ook gauw over.
Het was de wervelstorm die in Borculo in de Achterhoek had huisgehouden.
Nog steeds kon vader niet goed lopen, en nam toen de boekhouding over van
grootvader, na weer een schriftelijke cursus hiervoor gevolgd te hebben.
Grootvader kocht met enkele anderen een dorsmachine en vaders broer Rijk werd
hierop machinist, het feitelijke begin van Rijks eigen bedrijf.
Eind 1925 brak bij Zalk de IJsseldijk door, na een lange periode van veel
regen. Ook de Broeklanden en Oosterwolde liepen onder. Toen de vorst inviel
ontstonden prachtige ijsbanen (kon vader schaatsen?), en bij het zakken
van het water kwam het ijs op het land te liggen.
Eind 1926 werd de voet voor de tweede maal geopereerd, en pas eind januari
mocht hij weer lopen. Navraag bij de chirurg leerde dat vader waarschijnlijk
tbc had (gehad). Hij kreeg de geruststelling dat als het voor zijn 30ste niet
terugkwam hij er voorgoed af zou zijn.
In 1927 werd het leven weer iets normaler voor vader, hij ging naar Luctor,
hielp bij de zondagsschool en bezocht de vergadering van de
jongelingsvereeniging (CJV). De voet genas langzamerhand maar zeker. Voor de
CJV ging vader begunstigersgeld ophalen bij burgemeester Van Sytzama die op
Schouwenburg woonde, de eerste keer dat hij op dat landgoed kwam. Later ging
hij als afgevaardigde van de CJV zelfs naar Enschede, waar hij bij een
eenvoudige arbeider logeerde, die zo bleek de volgende morgen, zijn eigen bed
had afgestaan.
In september ging hij naar de Delto, een landbouwtentoonstelling in Deventer,
en later naar een electriciteitstentoonstelling in Zwolle. Samen met Aalt Fikse
(later naar Canada geëmigreerd) en broer Rijk gingen ze op de fiets naar de
Ernst Sillemhoeve (bij Lage Vuursche, Soest), een conferentieoord en buitenhuis
van de CJV. De heenweg duurde zes uur, twee nachten later ging de terugweg in 4
uur.
Aan het eind van het jaar maakte hij in 55 uur een eiken bureau, dat ik mij
noch kan herinneren, en na veel omzwervingen nu uiteindelijk in mijn bezit is,
zij het licht beschadigd.
In deze tijd kocht hij voor 150 gulden een motor, een op een scooter lijkende
Neracar. Het rijbewijs ontbrak nog, dat verstrekt moest worden door graaf Van
Bijland van Oldhorst. Op diens vraag of vader rijden kon antwoordde hij
bevestigend, waarop hij zonder rijproef te hebben afgelegd, het gewenste
papiertje kreeg.
In 1929 brandden in het Winkeldorp 5 woningen af, waaronder dat van vaders
tante, de weduwe van Willem Stouwdam. Ook de fietsenwerkplaats van haar zoon
Rijk ging in vlammen op.
Rijk Stouwdam had een fietsenzaak en verkocht schaatsen. Met het laatste kreeg hij grote bekendheid. Zijn zoon heeft uiteindelijk de zaak verkocht, maar nog steeds heet de winkel Stouwdam. Bijna elke Nederlandse schaats- en skeelerliefhebber kende deze Oldebroeker winkel, gelegen aan de Zuiderzeestraatweg in het "Winkeldarp". Het bedrijf is nu gevestigd aan de Rondweg in Wezep.
Augustus 1928 ging vader met grootvader naar Den Haag en kocht daar een
dorsmachine, die enkele dagen later van het station op 't Harde door broer Rijk
van de trein afgehaald werd. Nu kon de dorsmachine zelf rijden.
(Dit is voor mij niet duidelijk. Bedoelde vader dat dit een machine was die
op wielen stond en/of was hij gemotoriseerd? Vóór die tijd kwamen er paarden
aan te pas).
Het begin van Van Bovens Bouwbedrijf kan gedateerd worden op eind 1930, als grootvader de timmerzaak en het dorsbedrijf over doet aan zijn 3 zonen. Jacob zou voor de boerderij zorgen, Rijk
ging dorsen en vader bleef in de timmerzaak en deed tevens de boekhouding van alles.
De broers hielpen bij het timmeren als dat kon of nodig was. Al in mei 1934 stapt Jacob
uit de zaak en eind 1941 ook Rijk, waarna vader de zaak alleen drijft.
Voor de
precieze plaats van het bedrijf in 1933 en na 1957 zie Van Bovens Bouwbedrijf terrein.
Zus Evertje trouwde op 22 mei met neef Jacob van de Werfhorst. Vader wilde ook graag trouwen en had er al eens met de huisarts en de ziekenhuisdirecteur over gehad of zijn ziekte een belemmering kon wezen voor een huwelijk, maar dezen voorzagen geen problemen.
1930 was een druk jaar geweest en zou gevolgd worden door de magere, later
beruchte jaren dertig. In Luctor vonden dat jaar belangrijke dingen plaats.
Doordat in de hervormde kerk 'zwaarder' werd gepreekt gingen meerdere gezinnen
over naar Luctor. Vooral deze nieuwkomers verlangden naar een meer kerkelijke
gemeenschap.
Omdat er de laatste jaren Vrij Evangelische predikanten in Luctor gepreekt
hadden, voelde genoemde groep zich hier toe aangetrokken, en zo kwam er een
scheiding tot stand. Eerst werden er gescheiden kerkdiensten gehouden, later
bouwden deze "vrij evangelischen" hun eigen kerk en traden helemaal uit. Deze
scheiding heeft veel ellende veroorzaakt tussen, maar ook binnen gezinnen.
Luctor (het gebouw) was nu zo groot geworden dat er een platform gebouwd werd
om de zaal te verkleinen. Vanaf dat ogenblik is vader samen met Hendrik Dekker
voorganger geworden in Luctor en heeft dat bijna 40 jaar volgehouden.
De onderwijzer Arend van de Weg was in aanraking gekomen met het blad "Licht en Liefde" van Hilbrand Boschma, een blad dat in de 1e WO ontstaan was en overduidelijk tegen oorlog stelling koos. Dit blaadje kreeg grote invloed op het denken van grootvader en later van vader. Na de 2e WO werd vader lid van "Kerk en Vrede", een anti-militaristische vereniging, en bezocht meerdere conferenties. Vader heeft het betreurd dat in latere jaren deze geest uit Luctor verdween, en plaatsmaakte voor een meer orthodoxe opvatting, waarin oorlogen in bepaalde gevallen door God gewild konden zijn.
In 1930 kreeg grootvader een radiotoestel. Hij luisterde vooral naar de preken, als er te vaak of te lang gezongen werd, zette hij het toestel uit.
1931 - 1940
Op 15 januari 1931 trouwde vaders broer Rijk met Harmpje Spronk.
Bij het platenleggen op de schuur van Rijk stapte vader op een losliggende
plaat en viel naar beneden op de dorsmachine. Hij bezeerde zijn elleboog, en
later bleek het bot gescheurd te zijn. Na drie weken rust ging vader weer aan
het werk maar zou altijd last houden van zijn elleboog, de bewegelijkheid was
sterk beperkt.
In 1932 bouwde vader voor de gemeente de eierhal (het olde station?) en had
toen een grote tegenslag. 's Nachts viel er veel regen, waardoor de dakplanken,
waar nog geen asfalt op lag, kletsnat werden en opzwelden.
In juni ging vader op de fiets naar Lunteren, naar de Landdag van het Leger des
Heils.
Dan leert vader een meisje kennen op een niet alledaagse wijze. Tijdens een samenkomst geeft hij een lied op om te zingen en gelijk met hem doet ook een meisje dat met het zelfde lied. Vader voelde dat als de leiding van God. Dezelfde avond schreef hij haar een brief en ontving de volgende dag haar jawoord.
Op 8 juni 1933 trouwde hij met mijn moeder, Hendrika Spijkerboer.
Het volgend jaar trouwde ook vaders broer Jacob met Lub Spijkerboer, een zus van moeder.
Het was een magere tijd, het waren de crisisjaren volgend op het beruchte
jaar 1929, de krach op Wallstreet, al weet ik niet wat hiervan in Oldebroek
doordrong. Vader verdiende in 1935 ƒ 650,--, het loon van een arbeider
bedroeg ongeveer 30 cent per uur. De werkeloosheid en daarmee de armoe was zo
erg dat arbeiders smeekten om werk en ze genoegen namen met 25 cent per uur.
Desondanks werden er fietstochten gemaakt met de CJV over de Veluwe en naar
Giethoorn, en met de bus naar de Achterhoek.
Grootvader en grootmoeder aan het begin van de jaren dertig.
Grootmoeder stierf op 8 juni 1936, ze had maagkanker, en kon al dagenlang niks eten. Ze had een moeilijk leven gehad met veel ziekte, zorgen en drukte om haar heen.
In 1936 werd de omzetbelasting ingevoerd, die veel administratie vereiste.
Er waren vier percentages (2,3,4, en 6) en steeds moest uitgezocht worden welk
percentage toegepast moest worden. Vader begon veel machinaal werk te doen voor
andere aannemers, zoals kozijnen, ramen, deuren en spiltrappen maken. Er was
weinig werk en de prijzen van materiaal waren laag, maar de aannemers schreven
nog lager in, vaak zelfs onder de kostprijs.
In 1938 kocht vader een boortafel, passend op de 2 jaar eerder aangeschafte
pennenbank, zodat nu ook met de langgatboor gewerkt kon worden.
Dit jaar verschenen voor het eerst de vacantiebonnen en ook de beruchte
rijwielplaatjes voor ƒ 2,50. Dezen waren voor werklozen gratis, zij het
dat er dan een gat in zat. Elke fiets die op de weg kwam moest er eentje
hebben. Ze werden met een touwtje vastgemaakt waardoor ze ook op een andere
fiets gebruikt konden worden. Dezelfde pennenbank bezorgde vader een gapende
wond toen hij een ogenblik werd afgeleid en te dicht bij de nog lopende beitel
kwam. Weer moest vader enige weken werkeloos toekijken, maar het was de
crisistijd.
De beruchtste jaren waren 1937 en 1938, waarin er bijna geen werk was. Er
werd veel op voorraad gemaakt, zoals ladders, stoven, broeiramen, bijenkasten,
tuinbanken, kruiwagens, keukentrapjes, en 6 tafels voor het landbouwhuis.
Goosen Schoonhoven kwam in dienst (een "knecht" die voor ons kinderen zo
ongeveer bij de inventaris hoorde), en vader kocht een fototoestel, waar
hij veel plezier aan beleefde.
In de herfst van 1939 was de oorlog in het buitenland al begonnen, al bleef
het in het begin aan de fronten rustig. Nederland werd gemobiliseerd, en
hiermee kwam er meer werk, maar broers van vader en moeder waren wel onder de
wapenen.
Op 29 maart 1940 kreeg vader telefoon met nummer 46, meer abonnees waren er op
dat tijdstip niet . Het was de ouderwetse uitvoering, eerst draaien, dan
opbellen naar het postkantoor, waarna er werd doorverbonden met het gevraagde
nummer.
Begin mei 1940 gaat vader met Dries den Herder naar de bondsdag van het CJV in
Apeldoorn, onder de dreiging van de naderende oorlog. Op 10 mei breekt het
geweld los en raakt Nederland bezet. De soldaten komen weer thuis.
Dan komt er een einde aan een generatie (van
vaders kant), als op 9 december 1940 grootvader (hierboven zittend: eind
30-er jaren, waarschijnlijk al weduwnaar) aan een beroerte sterft , na een
aantal dagen bewusteloos te zijn geweest. Grootvader sterft zoals hij geleefd
heeft, rustig en kalm. Heel vaak hebben (arme) mensen vader verteld wat een
goede man grootvader geweest was.
Op 13 december is hij naast grootmoeder in het dubbele graf begraven, op de
steen staat een foto van hen beiden.
Aan het eind van hun leven hebben mijn grootouders een betrekkelijke
welvaart gekend. Toch hebben ze genoeg problemen gehad. Grootvader moest tot
zijn 40e voor zijn moeder zorgen en grootmoeder is langdurig ziek geweest. Het
ergste dat ze in hun gezin meegemaakt hebben, was het verlies van hun dochtertje Coba (bijna 4) aan kroep, waar ze niet eens een foto van hadden.
De
foto die op de openingsbladzijde van dit webboek staat van het gezin met
toendertijd 3 kinderen is juist daarom gemaakt. Vader vertelde dat grootvader
ook op hoge leeftijd nog tranen in z'n ogen kreeg als hij over Coba sprak.
Vreemd genoeg heb ik nooit gehoord hoe dit geweest moet zijn voor mijn grootouders van moederskant. Zij verloren zes kinderen. Van hun vier oudste kinderen, 2 tweelingen, overleefde maar één kind (deze drie kinderen liggen begraven op het oude kerkhof in Oldebroek tegenover de Westerweg).
1941 - 1950
In de loop van 1941 begon er vrij veel werk te komen. Door de erfenis van
grootvader had vader een redelijke som geld in handen en kocht hiervoor in
België nieuwe machines: een moderne vlak- en vandiktebank, lintzaagmachine,
cirkelzaagmachine en een wagenmakersmachine, en tegelijkertijd verkocht hij de
oude machines. Aangezien de Duitsers geen uitvoervergunning wilden geven voor
België gingen koop en verkoop niet door.
In september werden de eerste arbeiders gevorderd voor werk in Duitsland.
Aan het eind van dit jaar verliet Rijk de firma, omdat hij voldoende werk had
in zijn loonbedrijf, zodat vader nu de enige eigenaar was. In 1943 wordt het
werk steeds minder en hout is moeilijk te krijgen. De bomen die vader nog op de
kop weet te tikken, krijgen niet de tijd om te drogen. Van Lans koopt vader een
personenauto, die op dat tijdstip nog bij een boer onder het hooi staat, en hij
pas na de oorlog kan gebruiken. Na de oorlog moeten de rijbewijzen ingeleverd
worden en krijgt vader tot zijn grote blijdschap een rijbewijs voor personen-
en vrachtauto's in plaats van het motorrijbewijs dat hij al had. Al in 1936
begon vader last te krijgen van doofheid, krijgt er in latere jaren steeds meer
problemen mee, ook in de oorlog, en raakt uiteindelijk op zijn oude dag
helemaal doof aan zijn rechteroor .
In de vakantie van 1943 gaan ze met de kinderen op de fiets een dag naar het strand "Polsmaten"bij Nunspeet.
In november wordt de werkplaats door de Duitsers gevorderd om de houten bovenbouw van de vrachtwagens te herstellen of te vernieuwen. Pa en de knechten hoeven niet te helpen, maar kunnen er zelf niet werken. Alles wordt betaald. In gesprekken met enkele Duitse soldaten merkt vader dat de meesten van hen de oorlog zat waren, al zaten er ook echte nazi's tussen. Na een waarschuwing van een goede Duitser let vader iets beter op zijn woorden als hij met hen over de oorlog en Hitler praat.
In 1944 zaagt vader een stukje van zijn duim af, maar koopt ook in Amsterdam
enkele machines en elektromotoren.
Op 26 november valt er een afgedwaalde geallieerde bom, voor de werkplaats,
tussen de oude kunstmestschuur en het huis van Rijk. Deze bom was
waarschijnlijk voor de Zuiderzeestraatweg bedoeld, maar ook werd geopperd dat
er in de kunstmestschuur, die een glazen koepel had, licht had gebrand(?). Voor
het hele land golden verduisteringsmaatregelen om de geallieerde vliegtuigen
geen herkennningspunten te geven.
Kunstmestschuur en Rijks woning (grootvaders
boerderij) raakten zwaar beschadigd en van vaders huis sprongen de
ruiten. Gelukkig konden ze noodglas krijgen, karton waarin kleine stukjes glas
waren vastgezet.
De boerderij die grootvader heeft gebouwd is
verdwenen.
De bouwtekening
is bewaard gebleven.
Op de foto links zie je helemaal achteraan, tussen de kunstmestschuur linksvoor
en de werkplaats midden achter, een klein stukje van de achterkant van de
boerderij.
Rechts vooraan is het huis dat vader voor zichzelf bouwde, mijn ouderlijk
huis. Op de voorgrond is mijn opoe Spijkerboer met de was bezig (?)
Dan breekt de hongerwinter aan, waarin onafzienbare rijen mensen uit het
westen met karren en fietsen over de Zuiderzeestraatweg trekken, soms wel
10.000 op één dag, op zoek naar onderdak en vooral voedsel. Vaak moesten ze
voor deze mensen de kar repareren, of gaven hun eigen karren mee. Achter de
karren liepen vrouwen of meisjes, soms nog kinderen, want de mannen liepen het
risico opgepakt te worden. Als ze al iets te pakken hadden kunnen krijgen werd
het soms bij de IJsselbrug afgepakt.
Niet alle boeren lieten zich van hun beste kant zien, hetgeen soms
begrijpelijk was, daar er tussen die trekkers minder gunstige types zaten
(zwarthandelaren).
Het lopen op de Zuiderzeestraatweg was niet zonder risico's, daar de Engelse en
Amerikaanse vliegtuigen op Duitse wagens schoten, en missers waren geen
uitzondering.
Zo werd thuis door het dak geschoten, waarvan ik de gaten 40 jaar later nog
aantrof. Ik kon mij niet eens herinneren dat ik ze ooit gezien had in mijn
jeugd.
In de herfst moesten alle mannen zich melden bij het gemeentehuis en werden de persoonsbewijzen afgenomen. Al deze mannen werden enige dagen later opgeroepen en moesten toen bij de IJssel loopgraven graven. Weinigen gingen, maar werden de volgende dag uit hun huizen gehaald. Zo ook vader, die van het kantoor werd geplukt, en na nog snel gegeten te hebben lopend richting Elburg ging. Na controle konden de meesten weer vertrekken, maar de volgende dagen kwamen ze wel opdraven bij de IJssel. Daar vader een stijve arm had, mocht hij naar een dokter in Zwolle en kwam van het ene kantoor op het andere. Uiteindelijk vond hij op een kantoor zijn persoonsbewijs en van een goede Nederlander kreeg hij de zijne terug. Vader was weer vrij man op de wegen.
Vanwege de aanhoudende beschietingen werd er in de aangepaste kleine kelder
geslapen, op het laatst met 6 kinderen. Tijdens de spoorwegstaking kreeg vader
met anderen de opdracht om de spoorweg op een bepaald punt te bewaken. Het
stelde uiteraard weinig voor en ze besloten maar terug te gaan, zonder dat er
ooit iets van werd gehoord.
Met "Dolle Dinsdag" werd de hond (Trix?), die de wegtrekkende Duitsers en
N.S.B.ers nablafte, in zijn keel geschoten, waardoor hij enkele weken niet
heeft kunnen eten.
Half april 1945 werd de Veluwe door de Canadezen bevrijd, en kwam er volop
werk los. Van een zwager van gemeentearchitect Lans, die in Oldebroek
ondergedoken had gezeten en bij de spoorwegen werkte, kreeg vader de
opdracht om het beschadigde stationsgebouw in 't Harde op te knappen.
In de nazomer kwam de geldzuivering, al het papiergeld moest ingeleverd worden
en iedereen kreeg tijdelijk één tientje, voordat het ingeleverde geld - minus een tientje - werd
terugbetaald. De schade door de vallende bom in de oorlog werd door de
verzekering betaald. Lastig was dat zowel brandstof als bouwmaterialen op de
bon gingen. Alleen zakelijk gereden kilometers telden mee voor de toewijzing
van brandstof, maar uiteraard werd er gesmokkeld met privekilometers.
In 1946 werd voor broer Rijk een nieuwe woning gebouwd.
Na de oorlog bleef er veel materiaal van de geallieerden over, en bij een
sloper in Ede kochten vader en Rijk allebei een jeep en een aanhanger, zonder
banden en wielen. Hoe die auto's thuis kwamen weet vader niet meer. In 's
Hertogenbosch kocht vader vliegveldmatten om als steigerplanken te
gebruiken.
De beschadigde kunstmestschuur werd door vader opgeknapt en gehuurd, en later
gekocht. Werk bleef er van de gemeente Oldebroek, en van particulieren van
heinde en verre. Ook Luctor vergde het nodige onderhoud. Tijdelijk was er ook
werk voor het maken van houten wielen, maar na enkele jaren loopt dit werk
achteruit als luchtbanden volop hun intrede doen.
In 1947 heeft vader met het transport van lang materiaal een ongeluk waarbij
een arbeider gewond raakt en uiteindelijk overlijdt. Naast de hieruit
voortvloeiende financiële schade,die even een onmogelijk op te brengen last
blijkt, blijft dit ongeluk hem lang achtervolgen. De toekomst lijkt vader een
ondoordringbare duisternis, het heeft hem lang onzeker gemaakt. Drie jaar later
krijgt vader buiten zijn schuld weer een ongeluk waarbij de chauffeur van de
tegenligger ernstig gewond raakt, maar wel geneest. Dit maakt een dusdanige
indruk op hem dat hij tijdelijk zijn broer Rijk als chauffeur in dienst neemt
.
Dit is het beeld dat vader in 1947 gezien heeft als hij door Oldebroek
reed. Links van de weg achteraan zie je het "nieuwe" gemeentehuis, er voor valt
het hoge huis van "Gerringa" op. Oldebroek was nog erg landelijk.
De kunstmestschuur werd in 1949 voor 20 gulden per week aan Kee Fikse
verhuurd voor zijn garagebedrijf. Vader betrok de oude werkplaats weer.
In 1950 gaan mijn ouders een week naar een buitenverblijf van de Doopsgezinden
in Driebergen.
Door de moeilijkheden die vader gehad had met de verzekering vanwege het overlijden van een arbeider, begint hij er in 1950 over te denken om te gaan emigreren naar Nieuw Zeeland. Het hiervoor benodigde adres van opvang in dat land kreeg vader van Kerk en Vrede, waar hij lid van was, een afdeling van de Internationale broederschap der verzoening. Het betrof een commune op het Zuidereiland, die vader heel geschikt leek, terwijl ook die commune positief stond tegenover vaders aanvraag.
Deze commune was de christelijke en antimilitaristische ¨riverside community¨ , nog steeds bestaand, al is de christelijke oorsprong afgezwakt. Van in het begin duidelijk antimilitaristisch met een sterke community leider is het nu een meer "zweverige" commune geworden (joga, muziek, mantra), maar nog steeds een commune.
Ondanks herhaalde navraag kwam er maar geen schot in de zaak, niet in Den Haag , maar ook niet in Nieuw Zeeland. Het ministerie van justitie had bezwaren, zonder dat deze toegelicht werden. In 1953 besluit vader ermee te stoppen en heeft er achteraf geen spijt van. Als mijn oudste broer het later probeert mislukt het weer.
Later krijgt vader een
vermoeden van de oorzaak. Enige jaren voor zijn aanvraag had hij in een
plaatselijke krant zijn bezwaren geuit in verband met een actie tegen
afscheiding van Nederlands Indië. Bovendien was vader lid van een
anti-militaristische beweging en zou hij zich in Nieuw Zeeland bij een commune
aansluiten met dezelfde ideeën. Dit betekende dat vader, terwijl Europa in de
Koude Oorlog zat, verdacht werd van communistische ideeën, waartegen in Europa en in Nieuw Zeeland grote angst bestond.
De foto hiernaast van ons gezin in 1953(?) is mogelijk gemaakt als een afscheidsfoto van Nederland.
Hans van Boven