1600 - 1900:
de eeuw(en) van mijn voorvaderen
Voor 1600
1601 - 1700
1701 - 1800
1801 - 1850
1851 - 1900
Inleiding
Uit overlevering is mij weinig bekend over mijn voorvaderen. Bijna alles wat
ik weet heb ik van mijn vader, die het nodige van grootvader te horen heeft
gekregen. Op zijn oude dag heeft vader veel opgeschreven, onder andere over wat
hij zelf in zijn leven heeft meegemaakt ('Herinneringen', zie 1901-2000).
Een ander belangrijk geschrift is een boekje, getiteld "Van Boven's
Bouwbedrijf", waarin behalve over de geschiedenis van het bedrijf, tussen de
regels door ook iets over mijn voorvaderen te lezen valt.
Voor het allereerste begin kunnen we terecht bij de Doop-, Trouw- en
Begrafenisboeken en vanaf ongeveer 1800 bij de gemeentelijke archieven.
Voor 1600
De eerste voorouder die nog gevonden kan worden is Henric, geboren in Oldebroek voor 1600.
Om een indruk te geven in welke tijd Henric en zijn
zoon leefden hoef je maar aan de 80-jarige oorlog (1568 - 1648) te denken.
Zeker na 1600 (slag bij Nieuwpoort) was de strijd tegen de Spanjaarden
verplaatst naar Brabant en Zeeuws-Vlaanderen, al waren er ook strubbelingen in
het oosten en noorden van Nederland.
Dat betekent dat het op de Veluwe relatief rustig is geweest in die tijd. De
welvaart zal zeker niet groot geweest zijn, die bevond zich vooral in de grote
steden in Holland en in aflopende mate in bijvoorbeeld Kampen en Zwolle.
1601-1700
Van zijn zoon Eimbert Henric staat
beschreven dat hij in 1648 eigenaar was van 2 morgen hooiland à 4 daler per
morgen en van 2 morgen weiland à 3gt(?) de morgen. Dit wordt verponding
genoemd, een soort grondbelasting.
Hij is in Oldebroek geboren in het eerste kwart van de jaren 1600.
Van Henrics kleinzoon Henric Eimberts is
naast zijn geboortetijdperk (in het 2e kwart van de jaren 1600 in Oldebroek)
ook bekend dat hij aan de 4huisen!
woonde.
In Oldebroek is maar één streek waar deze naam voorkomt, het gebied aan de
Vierhuizenweg. Dit is een zijweg van de Zuiderzeestraatweg tussen de
buurtschappen de Schutten en het Winkeldarp, nu vooral bekend door "de
Fruittuin".
Hij trouwde (in 1660?) met Annichjen Aalts (ook werd geschreven Aelts,
vader heeft het zelfs over Aaltje Aarts). De spelling van de namen wisselde
nogal eens, Henric Eimbert wordt ook vermeld als Hendrik Eijmerts of Henrijck
Eijmerssen. Henric Eimbert had twee kinderen, Dries Henrics en Aaltje Henrics
(gedoopt op 31-08-1673 in Oldebroek).
Dries Henrics (ook genoemd Dries Hendriks(en) en Henrickxz) trouwde met Celighjen (ook Celigjen of Celia) Hartgers. Het kerkelijk huwelijk vond plaats op 29-05-1697 in Oldebroek. Zij was een dochter van Hartger Gerrits en Merrie Drees. Zij is gedoopt op 19-01-1662 in Oldebroek. Ze kregen vier kinderen, waarvan het eerste en derde kind, beide Henric geheten, jong stierven.
1701-1800
Het vierde kind was weer een Henric
Driessen, de derde in het gezin met die naam.
Henric is gedoopt op 10-03-1706 en overleden op 05-03-1784 (77 jaar oud) in
Oldebroek.
Notitie bij overlijden van Henric: Begraven aan de NW-kant van de gang
in de kerk. Kosten fl. 5,00 op 5-3-1784.
(Op 16 aug. en 15 okt. 1800 zijn ook Henric Driessens begraven!???)
Notitie bij Henric: Henric Driessen had in de jaren 1748/49 twee
kinderen tussen 5 en 10 jaar en 1 dienstbare (meid of knecht?). Verder had hij
twee heerdsteden (schoorstenen, waarvan belasting moest worden betaald), 6
koeien, 3 veerzen, 2 paarden, 8,5 mudde aandachtig land (1 mudde is 0.52 ha) en
betaalt aan belasting 22 gulden, bier voor 1 gulden en 5 species (?) en wordt
voor het lopende jaar geschat op fl. 11,14 en 2 cent bier en 4 cent moutcijns
(Bron volkstelling 1749).
Henric trouwde met Wijchmandjen Henrics (ook: Wychmantje of Wichertje
Hendriks) nadat zij op 12-02-1739 in Oldebroek in ondertrouw waren gegaan. Het
kerkelijk huwelijk vond plaats op 01-03-1739 in Oldebroek. Zij is een dochter
van Henric Eijmbertsen en Stijntje Driessen uit de Lapstreek. Zij is gedoopt op
04-02-1714 in Oldebroek en overleden vóór 1813(???).
Als we naar de herkomst van onze voorvaderen kijken
dan valt het op dat de plaatsen die we tegenkomen liggen tussen het dorp
Oldebroek en landgoed IJsselvliedt.
Plekken die genoemd worden zijn duidelijk de Vierhuizen van waar het naar de
buurt Collenhove gaat.
Later komen de Van Bovens terug naar Oldebroek , eerst nog de Lapstreek, maar
later de Bovenheigraaf bij de Mheneweg Zuid.
Henric en Wijchmandjen kregen acht kinderen:
1 Dries Hendriks, gedoopt op 24-01-1740 in Oldebroek. Dries is overleden
vóór 1741, ten hoogste 1 jaar oud.
2 Dries Hendriks gedoopt op 01-01-1741
3 Steintjen Hendriks gedooptop 03-04-1743
4 Hendrick Hendriks,gedoopt op 20-12-1744
Adres:Vierhuizen!! (Oldebroek)
5 Celia Hendriks gedoopt op 26-12-1747
6 Pieter Hendriks, gedoopt op 13-06-1751 in Oldebroek.
7 Jan Hendriks van Boven
8 Peter Hendriks, gedoopt op 06-07-1755 in Oldebroek.
Met het zevende kind van Henric, Jan Hendriks van Boven zijn we bij de
stamvader van de Van Bovens gekomen. Jan is gedoopt op 13-06-1751 in Oldebroek
met de vermelding:gemini (tweelingbroer van Pieter), en overleden op 13-08-1800
in Oldebroek, 49 jaar oud. Als beroep wordt voor hem daghuurder vermeld.
Jan trouwde met Jannetje (ook Jennigje) Gerrits van Ommen, nadat
zij op 27-08-1779 in Oldebroek in ondertrouw waren gegaan. Het kerkelijk
huwelijk vond plaats op 19-09-1779 in Oldebroek. Zij was een dochter van Gerrit
Jans van Ommen en Gerritjen Janzs en gedoopt op 03-03-1754 in Oldebroek.
Jannetje is overleden op 10-01-1807 in Oldebroek, 52 jaar oud,en begraven op
14-01-1807 te Oldebroek.
Net als bij Jan Hendriks wordt bij Jannetje vermeld dat ze daghuurster was.
Jan en Jannetje kregen elf kinderen, waaronder voorouder Jacob als zesde kind.
Met Jan Hendriks duikt omstreeks 1800 in de DTB boeken voor het eerst een
voorvader op met de (achter)naam Van Boven. Bij de geboorte van
de kinderen wordt de naam Van Boven niet vermeld. Bij overlijden van Jannetje
in 1807, van zoon Hendrik in 1803 en van dochter Stijntje in 1801 wel.
In het Register van bewoonderen inv. 61 van 29-08-1798 wordt Jan als Jan
Hendriks van Boven vermeld, wonende op huisnummer 79 in het Jan Bultman Rot in
Oldebroek.
Hierbij moeten we met redelijke mate van
waarschijnlijkheid denken aan de buurtschap Collenhove, tussen IJsselvliedt en
de Rambonnetweg en dan aan de kant van de Bovenheigraaf. Het zou in het buurtje
bij de Brandsweg kunnen zijn geweest.
Vanwege deze plek dicht bij de Bovenheigraaf op hogere gronden zou de naam Van
Boven gekozen kunnen zijn.
Deze Jacob was de grootvader van onze grootvader Jacob en overleed toen de laatste 15 jaar oud was. Nu verschijnen de eerste mondelinge overleveringen.
De vraag blijft wat grootvader zoal van zijn vader Hendrik (1870) en
grootvader Jacob (1871) te horen heeft gekregen, hij was 14 en 15 jaar oud bij
hun overlijden.
Bovendien heeft hij nog enkele ooms en tantes meegemaakt.
Ik neem aan dat grootvader nog te jong was om al de familieverhalen op waarde
te kunnen schatten, maar het nodige is in de tijd verloren gegaan, vooral wat
de menselijke kant betreft.
1801 -1850
In de tijd van Napoleon moet er aan de noordkant van de Bovenheigraaf, juist tegenover de Bongersweg (1, zie kaart) een Jacob van Boven (1786 - 1871) gewoond hebben, wiens vrouw Martje Koele heette. Het huis zal gestaan hebben op de plek waar in mijn jeugd bakker Herman van Ommen zijn bedrijf gevestigd had, en dat nu naar achteren is vervangen door een nieuw huis.
Volgens de gemeentelijke archieven woonde Jacob eerst:
huisnummer 127, Lapstreek (Oldebroek)
en later: Bovenstreek, oostwaards
nummer 135, De Spronk (Oldebroek)
Het was een kleine boer of een soort sjouwerman met gespan. Dit was een
uitdrukking voor een trekdier met wagen of kar (geriej). Jacob van Boven bezat
tenminste enkele koeien, een (trek)os en een kar want hij heeft op een keer,
weliswaar gedwongen, kozakken met de ossekar naar "Orem" (Arnhem) moeten
brengen.
Op 16 juli 1820 kreeg Jacob, 35 jaar oud, een proces-verbaal van de opziener
der jagt, Rutger Wentzel, 18 jaar oud, voor het vissen met een schrobnet. Op 17
oktober 1820 kreeg hij daarvoor een boete van 25 gulden van de Correctionele
kamer van de rechtbank van de eerste aanleg te Arnhem. Jacob verweerde zich
door te stellen, dat zij (hij was samen met Frans uit de Bulten, die niet op de
rechtszitting verscheen) "er geen gevangen hadden en dat zulks was ten behoeve
van zieke menschen, zoo zij ze gevangen hadden".
Mogelijk hadden ze gevist in een van de afwateringskanalen, bijvoorbeeld de
(water)heigraaf.Het bedrag was meer dan de helft van het jaarloon van een
onderwijzer.
In de eerste helft van deze eeuw
was het dorp Oldebroek nog klein. Alleen langs de Zuiderzeestraatweg
(Broekdijk) stonden huizen, een toestand waarin pas in de volgende eeuw na de
crisistijd verandering zal komen.
Het aantal huizen bedraagt een ruime zestig in die eerste helft en het aantal
inwoners ligt tussen de 400 en 500.
Voor een plattegrond van het dorp in 1828 zie kaart Oldebroek.
Jacob werd Jouk van Boven ût de Koele genoemd (naar de vlakbij gelegen 'Koele'weg geheten). Hij had de nodige dochters en drie zonen: Jan, waarvan de nakomelingen onder andere in de Koele en de Lapstreek terecht kwamen, Gerrit Jan, die zijn nakomelingen vooral achterliet op 't Loo, het Eekt, de Winterdijk en verder de hele Noord Veluwe, maar ook in Holland , en als laatste Hendrik (1822- 1870). Deze woonde met zijn broer Gerrit Jan in een dubbel huis in de Kaphagen (2), aan de zuidzijde van de Bovenheigraaf tegenover de Vierhuizenweg.
Hendrik trouwde met Hent (Hendrika) Veldkamp, een dochter van Rutger Veldkamp
die met zijn vrouw Lup in het "Veld" (8) woonde.
Dit was een bijna onbewoonde strook grond van de Woldberg tot aan de bossen,
die de zuidzijde van het bewoonde Oldebroek afsloot. In 1843 werd dit land door
de gemeente van het Rijk gekocht, en in 1876 weer voor een groot deel aan het
Rijk verkocht, die het als militair schietterrein wilde gebruiken.
Rutger stond bekend als een vrome man, die zijn vrouw vele jaren overleefde.
Hij moet eens gezegd hebben:"Lup zal wel denken, wat blif Rut toch lange ût".
Het huis van Rutger Veldkamp lag aan de zuidzijde van de Ottenweg, noordelijk
van de Noordweg, en lange tijd zijn de fundamenten zichtbaar gebleven. Tot aan
de 2e WO werden hier de zondagsschoolfeesten gehouden (op het 'Rutgers').
Nog tot 1956 was het Veld beperkt toegankelijk (eigen herinnering), waarna het
voorgoed op 'slot' ging.
De Oldebroekse en Doornspijkse heide gezien vanaf het hoogste punt (64 m)
van de Woldberg bij de "Knoebbel", in westelijke richting naar Doornspijk
kijkend (11 september 2004). Een onwezenlijk, bij Zuid-Limburg passend
uitzicht, dat voor veel soldaten door de jaren heen een vertrouwde blik moet
zijn geweest.
Voor de inpoldering van het IJsselmeer keek je hier aan de horizon rechtstreeks
op het zeewater en de (vissers)boten.
Aangezien dit gebied door de eeuwen heen niet veel veranderd is, moeten mijn
vader, grootvader (Jacob) en overgrootvader (Hendrik) ongeveer hetzelfde beeld
gezien kunnen hebben.
1851-1900
Hendrik en Hent kregen 5 kinderen, mijn grootvader Jacob ( Jaap: 1856
- 1940)), Lup, Marte, Rijk en Griete. Toen Jaap 14 was stierf zijn vader, en
moesten de kinderen noodgedwongen meehelpen om de kost te verdienen. Lup ging
in Elburg in dienst, ze was toen zo'n 12 jaar, en bleef daar waarschijnlijk dag
en nacht. Jaap ging bij de boeren werken als los arbeider, wat het meeste geld
opleverde, maar ook het zwaarste werk was. Ruim voor die tijd had hij al moeten
werken, want hij had maar een half jaar naar school gegaan.
Liever had grootvader timmeren geleerd, maar dat leverde als beginnend knecht
helemaal niets op.
Hij heeft zijn opdracht om verantwoordelijk te zijn voor moeder, broer en
zusters heel serieus opgevat, en dat het hem in zijn latere leven
maatschappelijk zo goed is gegaan zal wel aan die goede verzorging gelegen
hebben (van een derde onbekende persoon).
In zijn jonge jaren is grootvader nog eens schiipper (schaapherder) geweest,
maar die dag op de 'grote stille heide' heeft hem zo verveeld, dat hij het
nooit weer heeft gedaan. Thuis hadden ze één of twee koeien, en misschien
enkele varkens, want er staat in zijn dagboek dat hij op een bepaalde dag naar
Zwolle is geweest om voor zijn moeder varkens te kopen. Dat ging toen nog
lopend met de kruiwagen.
Voor grootvader is het een moeilijke jeugd geweest met al dat geploeter,
waarbij nog kwam dat zijn broer Rijk het geestelijk erg moeilijk kreeg. Rijks
verstand ging achteruit, en hij moest worden opgenomen in een gesticht in
Deventer, waar hij na enige tijd is overleden.
Of Rijks overlijden van invloed is geweest op grootvaders levensovertuigingen
is niet bekend. In ieder geval kwam hij tijdens zijn tijd in militaire dienst
tot die belangrijke levensbeslissing dat God de leiding in zijn leven zou
hebben. Die diensttijd was op zich al een hele ingreep in de dagelijkse gang
van zaken. Onder leiding van de plaatselijke veldwachter gingen ze lopend naar
Arnhem, maar gezien de afstand moesten ze 's avonds overnachten in de Woeste
Hoeve.
De eerste avond ging hij Arnhem in met een andere Oldebroeker, die al langer in
dienst lag. Deze wees hem op een gelegenheid waar 'ze' maar 4 cent kostten,
terwijl de drank elders 5 cent kostte. Grootvader begreep meteen het gevaar en
liep door naar de kazerne. Hij heeft altijd een afkeer van de drank gehouden en
dat ook doorgegeven aan zijn kinderen.
Na zijn diensttijd kwam de mogelijkheid om het timmervak te leren. Hij kwam als leerling bij een zekere Van 't Hul, die woonde aan de Zuiderzeestraatweg in het eerste huis na de Vierhuizenweg (3). Daar heeft hij het timmervak goed geleerd en hij had grote waardering voor zijn leermeester. Zijn baas vertelde grootvader dat hij 's winters zijn gereedschap in de namiddag altijd dicht bij de hand moest hebben, omdat het zo donker werd en dan kon je het niet meer terug vinden. Voor grootvader was dit ook van toepassing op het geestelijke leven om bijtijds je levensdoel en -richting te bepalen, als de mogelijkheid er is, voordat de dagen komen waarin dat vaak zo moeilijk gaat.
Grootvader is later knecht geweest bij Jochem (Joachim) van de Weg, die een timmerzaak had aan de Zuiderzeestraatweg dicht bij de kruising met de Mheneweg. In zijn leerjaren ging grootvader naar een tekencursus in Elburg om theoretische kennis van het bouwvak op te doen. Voor die avondcursus moest hij 's winters na zijn werk 8 km lopen, zowel heen als terug. Hij benutte alle kansen om zich zo goed mogelijk algemeen te ontwikkelen door veel te lezen.
In 1888 begonnen grootvader en Willem van Olst samen een timmerzaak. Grootvader deed de administratie, wat inhield dat hij het werk moest uitrekenen, maar ook de uren en gebruikte materialen moest opschrijven.Ze hadden hun werkplaats (4) achter een uitrit tussen het woonhuis en de winkel van modezaak Vaessen in Oldebroek. Grootvader moest elke dag uit de Kaphagen naar de werkplaats komen lopen en terug, tweemaal drie km. Fietsen waren er toen nog niet, ook naar een karwei moesten ze lopen, met de gereedschapskist op de schouder.
Ze moesten lange dagen maken van wel 13 uur, maar wisten nauwelijks beter.
Vanaf het begin schijnen ze volop werk te hebben gehad, en al snel is er sprake
van een knecht, Rijk Veldkamp, een neef van grootvader. Deze Rijk stond bekend
om zijn grote bijbelkennis. Hij woonde op het Rutgers en vond kerkgaan, voor
hem bijna 8 kilometer lopen, maar zonde van de tijd. Als ze bij een boer aan
het werk waren bleven ze meestal mee-eten. Tijdens het bijbel lezen, en dat was
altijd een heel hoofdstuk, lag de pet meestal op de grond onder de stoel. Rijk
pakte hem net voor het hoofdstuk afgelopen was al op, aangezien hij precies
wist hoe lang het lezen nog zou duren. Dan hielden ze de pet tijdens het bidden
voor de ogen, wat toen bekend stond als 'effm achter de pette kîken'.
Reeds op jonge leeftijd overleed Rijk.
De lonen waren de laatste tientallen jaren van deze eeuw laag, er werd 9 of 10 cent per uur geschreven, al werd er meestal van halve of hele dagen gesproken. 's Winters waren de verdiensten 70 - 90 cent per dag, in de zomer liep dat op tot 100 en soms tot 130 cent, maar dan werden lange dagen gemaakt.
Op 26 april ging grootvader naar een hooilandverhuring, terwijl hij toen nog steeds thuis woonde. Ze moeten toen in ieder geval 1 of 2 koeien hebben gehad. In 1892 is grootvader 3 keer thuis gebleven, of dat was wegens ziekte of dat hij thuis moest werken is niet bekend. Op 7 mei moest hij met de kruiwagen naar Zwolle om varkens te halen. Op 14 september werd er met schapenmarkt gewoon doorgewerkt.
In 1893 ging grootvader naar een houtverkoping in Wezep, en kocht daar vooral eiken voor het maken van bergroeden, houten pompen, en gebinten, voor het zagen van platen en planken, voor kozijndorpels en grafzerken en planken voor grafkisten, dennen voor planken, en sparren voor daksporen. Hij zal zulke verkopingen vele malen in zijn leven herhalen. In datzelfde jaar heeft grootvader meegebouwd aan de bouw van Luctor, hoewel de bouw door Jochem van de Weg aangenomen en grotendeels uitgevoerd was.
In 1895 waren er al werkelozen, want grootvader schreef toen een rekening voor een leverantie aan de werkverschaffingscommissie. Dat jaar werd er ook een grafkist gemaakt, die door de diaconie werd betaald. Ze maakten trouwens veel grafkisten, en opmerkelijk is dat er veel meer kinderkisten werden gemaakt dan kisten voor volwassenen.
In 1890 had grootvader onder andere gewerkt voor Jacob van de Werfhorst, beter bekend onder de naam Jouk Beekhuus. Er werd verteld dat een voorvader eens een huis aan een beek had staan, vandaar die vreemde bijnaam. Eén van diens dochters was Jantje (geboren 1869) en met haar zou grootvader later verkering krijgen. Niet bekend is of deze verkering tot de klandizie leidde, of dat de klandizie uitmondde in de verkering. Bij Jantje thuis behoorden ze allemaal tot de groep van de 'beeldersen', waaruit later Luctor zou ontstaan, terwijl grootvader thuis de enige was van die groep.
Grootvader en grootmoeder zijn getrouwd op 7 mei 1896. Moeders ouders
woonden in Oosterwolde, op het "Varkensschot"(5). Grootvader was net één dag
tevoren 40 jaar geworden en grootmoeder 4 dagen eerder 27 jaar. Tot die tijd
had grootvader bij zijn moeder ingewoond in de Kaphagen, en voor haar gewerkt.
Omstreeks die tijd trouwde grootvaders zuster Marte met Hendrik Koster, en zij
gingen toen bij (haar) moeder inwonen. Voor grootvader was dit de mogelijkheid
om met een gerust hart aan een eigen gezin te beginnen.
Grootmoeder was niet sterk, ze had als meisje al eens een maagbloeding gehad.
In haar huwelijksjaren is ze ook vaak ziek geweest, o.a. bij de geboorte van
haar jongste kind, en altijd heeft ze last gehouden van haar maag. Grootvader
zelf is ook enige malen ernstig ziek geweest, door rheumatiek en door een nogal
ernstige blaasontsteking.
Daar Oosterwolde in die tijd tot de gemeente Doornspijk behoorde werd het
huwelijk in het gemeentehuis in Oostendorp (naast Altena), gesloten. Ze reden
er op een boerenwagen heen, en teruggekomen zagen ze dat broer Jan (Beekhuus)
samen met de buren een erepoort had opgericht, waar ze onderdoor moesten.
Wat vader zich herinneren kon was dat grootvader niets anders had dan zijn
kleren en zijn gereedschap, en grootmoeder haar linnenuitzet en honderd gulden.
Ze gingen wonen in een leegstaande kamer in een boerderij aan de
Zuiderzeestraatweg, tegenover de tegenwoordige cafetaria " 't Wissel". In
diezelfde kamer werden, voor het gebouw "Luctor" er was, de samenkomsten van
die groep gehouden.
Ze kregen zes kinderen, Hendrika (1897), Jacoba (1898 - 1902), Evertje (1899),
mijn vader Hendrik (1901), Jacob (1904) en Rijk
(1907).
Het sterven op 4-jarige leeftijd van (Ja)coba aan kroep heeft mijn grootouders
erg aangegrepen. Vader herinnerde zich dat ze in zijn jonge jaren nog altijd
een haarlok van haar in de kast bewaarden.
Grootvader zal daar aan het Wissel een schuur of schuurtje tot zijn
beschikking gehad moeten hebben, waar hij zijn bedrijf kon uitoefenen. Met zijn
trouwen was grootvader voor zichzelf begonnen, en kan dit tijdstip als het
begin van Van Bovens Bouwbedrijf worden aangemerkt. Deze naam werd overigens
pas veel later gebruikt, eerst heette het: "J. van Boven, timmerman en
aannemer".
Het begin was niet makkelijk, maar spoedig had grootvader voldoende werk, en
moest er al snel een knecht aan te pas komen.
In 1899 werd het landgoed Ekelenburg publiek verkocht. Het was het nog bestaande herenhuis met landerijen in de Broeklanden, aan de Broek- of Oude Dijk, aan weerszijden van de Mheneweg, tot aan Mulligen. Op 29 augustus kocht grootvader de percelen 13 en 14, die lagen aan de zuidwest zijde van de kruising van Zuiderzeestraatweg en Mheneweg, groot 2.4 ha voor de som van ƒ 2550,-- plus ƒ 37,-- voor op de percelen staande bomen, plus onkosten ƒ 253,64. Toen grootvader op de avond van de verkopingsdag thuiskwam en het aan grootmoeder vertelde, zei ze:"mar Jaap, iej heb mien door niks van verteld, daj dat kopen wolt, in ik had dat nooit edôn". Grootvader antwoordde daarop:"net umdat iej mien dat zolt hem oferôn, he'k er nît eers mit joew over eproat".
Grootvader heeft veel geluk gehad met dat land, want met het verkopen van 5
bouwpercelen van die grond had hij zijn eigen koopsom al overtroffen.
Het stuk land kan ik niet precies omschrijven wat grenzen betreft, maar je moet
deze zien als: Mheneweg, Zuiderzeestraatweg, de grens die tussen de cafetaria
en de tandarts naar achteren loopt (bomenrij) en het weggetje westelijk van
"Reijer Strijkert"/oostelijk van de Vrij Oud gereformeerde Gemeente.
In 1900 bouwde grootvader in de noordwest hoek van dit perceel een eigen
woning, groot en ruim. Het was niet alleen een woning, maar had ook een
werkplaats en een ruimte voor zo'n 6 koeien.
Grootvader heeft nog lang naast het timmerwerk klein door geboerd, met zo'n 5
koeien. Hoewel het boerenknecht zijn hem niet erg bevallen was, had hij wel
liefde voor het boerenvak behouden. Alleen had grootvader er door zijn
timmerwerk te weinig tijd voor, en melken kon hij niet, dat moest grootmoeder
doen.
(wordt vervolgd in 1901 - 1950)
Hans van Boven