Van der Aa
Onderstaand geef ik de volledige versie over Oldebroek weer, zoals Van der Aa die in zijn "Geschiedenis der Nederlanden" beschrijft.
Mijn weergave berust op een door Google ingescande versie van Van der Aa, die niet op elke bladzijde goed leesbaar is. Sommige jaartallen en/of namen kunnen foutief weergegeven zijn, verbeteringen zijn welkom.
OLDEBROEK, gem. op de Over-Veluwe , prov. Gelderland, distr. Veluwe , arr.
Arnhem , kant. Elburg (1 k. d., 5 m. k., 2 s. d.) ; palende N. aan de
Overijsselsche gem. Kamperveen, O. aan de gem. Hattem, Z. aan Heerde en Epe, W.
aan de gem. Doornspijk.
Deze gem. bevat de d. Oldebroek, benevens de buurs. Westerrot, Bovenstreek,
Mullingen, Echt en Zwarteweg, Broekdijk, Lapstreek, Heerder-Wezep ,
Hattemmer-Wezep, Voskuil , Hattemmerbroek, Geldersche-dijk en Molecaten.
Zij beslaat eene oppervlakte , volgens het kadaster , van 8995 bund., 45 v. r.
27 v. ell. waaronder ruim 3000 bund. heidegrond en 8993 bund. 67 v. r. 82 v.
ell. Men telt er 568 h., bewoond door 738 huisgez., uitmakende eene bevolking
van ruim 4200 zielen , die hun bestaan vinden in den landbouw. Ook heeft men er
eene papierfabrijk, eene steenbakkerij , eene calicotweverij , eenige
wolspinnerijen en weverijen, benevens vier korenmolens, waarvan drie door wind
en een door water gedreven worden.
De Herv., die hier 4120 in getal zijn, onder welke 1000 Ledematen , maken eene
gem. uit, die tot de klass. van Harderwijk , ring van Hattem behoort. De eerste
Predikant , die hier in 1592 beroepen werd , was Tikannus Alberti , die in 1594
naar Garderen-en-Kootwijk vertrok.
De R. K., die hier ongeveer 100 in getal zijn , behooren tot de stat. van
Elburg.
Men heeft in deze gem. twee scholen , als: ééne te Oldebroek en eene
te Wezep, welke gezamenlijk door een getal van 470 leerlingen bezocht wordt.
Het d. Oldebroek , Hollanderbroek, Audenbroek of Oldenbroek ligt 11 u. N. van
Arnhem, 1/2 u. O. van Elburg en 3 u. W. ten Z. van Hattem , aan den straatweg van
Amersfoort op Zwolle. Het was vroeger één der twee minder of smalle
ambtmanschappen in Gelderland , onder het kwartier van Arnhem of Veluwe , het
andere was Nieuwbroek.
Men telt er in de kom van het d. 63 , meestal met pannen , doch ook eenige met
riet gedekte , huizen , door 450 inw., meest handwerkers en neringdoende lieden
, bewoond , welke huizen , in eene rij ,langs iedere zijde van den door het
dorp loopende straatweg gelegen zijn. De stoepen voor deze huizen zijn , bij
sommigen , opmerkelijk ,doordien zij met veldsteentjes , van gelijke grootte ,
geplaveid en met allerhande figuren ingelegd zijn.
Dit d. heeft zijnen naam te danken aan eenige arme Hollanders, die, na den
verschrikkelijken zeevloed van 1170, van tijd lot tijd het land verlaten hadden
, en wier landhoeven en bezittingen vermoedelijk door die overstrooming
vernield waren. Deze begaven zich naar de Veluwe , waar zij vernomen hadden,
dat zich eenige Friezen in het Veen (naderhand Kamperveen genaamd) als
kolonisten hadden nedergezet. Gerhard , Graaf van Gelder, gaf, met toestemming
der lands Edelen , aan eenige dier Hollanders vrijheid , om in de woeste
onbebouwde streek het Broek of Olbruch (naderhand Hollanderbroek), grenzende
aan het Veen (Kamperveen) en de Wolden (Ooster-Wolden) ,
VIII Deel. 26
402 OLD.
zich te mogen vestigen, met bepaling, deze broekgronden en woeste velden te
bebouwen , en schonk hen daarbij de zelfde voorregten, welke Otto van Gelder,
de drie en dertigste Bisschop van Utrecht, aan zijne hoorige lieden in de
aangrenzende streken had toegestaan ,toen het Veen, benevens Wilsum, bebouwd
zoude worden. In het jaar 1320 ondervonden de ingezetenen van het
Holllanderbroek de bijzondere bescherming van Reinald, zoon des Graven van
Gelre, met rade zijner moeder Eleonora, Gravin van Gelre, Jacobs , Bisschop
van Suden , Wolters , Heer van Keppele , Heer Jacobs van Marlave en andere
Raden , welke hun eenen lantsbrief uitreikten , hoofdzakelijk van dezen inhoud
, dat zij zouden genieten :
"vrijdom van allerhande schatting, dienst, bede en spandiensten , behalven de
tinsen en tienden , welke zij jaarlijks opbrengen moesten , --- het hooge regt
en het nedere regt behouden wij ons erflijk met alle zijne regten , voorts
wanneer het koren gerijpt is , en gereed om in te zamelen , zullen zij zulks
aan den Regter in het Broek of aan den pachter bekend maken , om alsdan de
tiende daarvan te heffen ; voorts van den smallen tiende daarvan zullen zij
geven van één veulen éénen pennink, van één kalf een hallink en wat
daar binnen 's jaars gevoed wordt het tiende deel , dat is : van de zwijnen het
tiende deel, van de lammeren, van de bijën n van de ganzen het tiende deel!
---- en anders geenen smallen tiende. Voorts willen wij,dat zij onze
Henghemiende (Heerenveld) , dat het naast daaraan belend is , beweiden , in
hetzelve hunne turf graven , hunnen leem steken , hunne heide maaijen , zonder
eenige bekroeden alzoo lang als het Heerenveld blijft leggen tot eene gemeente.
Voorts willen wij , dat door hun de wegen en wateringen in het Broek worden
gebruikt en onderhouden.
Voorts willen wij hen eenen Regter stellen , welke in het Broek zal moeten
wonen, welke over eenen doodslag , in bet Brock voorvallende , zal regten
, zoo als in den lande zede en gewoonte is , en een doodslag aldaar gepleegd
zal men nergens regten als in het Broek. En of men iemand met eenen doodslag
beschuldigde , waaraan bij onschuldig ware, deze zal zijne onscbuld doen
blijken bij getuige van vier goede knapen uit het Broek.
Voorts sloege enig man den anderen eene wonde knokkels lang en nagels diep ,
die verliest 100 schellinghe -- en sloege hij hem met de vuist verloor hij een
pont. En wie den anderen sloege bij zijne ploeg of bij zijne egge of daar hij
maayde of bij zijn huis verliest 100 schellinghe en zoo menige 100 schellinghe
als er mannen mede handdadig waren. En worde enig vonnis voort gezegt in het
Broek wedersproken , dat zal men overkomen tot Engelanderholt.
Voorts willen
wij, wanneer zulks den nood vereischt , dat zij zullen komen tot de landwere op
de Veluwe en helpen de landwere bevorderlijk zijn, want ieder een verschuldigd
is om landwere te doen in het land waar hij wonende is. En wanneer wij of onze
nakomelingen eene oproeping tot de landwere doen , zoo zullen zij dus zenden
acht goede knapen, om met wapenen op hun eigen kost te dienen."
De kerk , welke
vóór de Reformatie aan den H. Lambertus was toegewijd, moest destijds eenen
Pastoor van den Hertog van Gelder verzoeken. In deze kerk waren drie
kerkdiensten gesticht, als die van de H. Maagd Maria , die van St. Anna en
die van den H. Antonius, wiens bedienaar door den Schout en de Kerkmeesters
aangesteld werd ,en gehouden was twee missen ter week le lezen. Deze kerk
draagt de duidelijkste blijken van de oud Gothische bouworde der twaalfde
eeuw.
OLD. 403
Zij vormt een langwerpig vierkant , ter hoogte van 25 , met eene breedte van 17
passen ; en is geheel van gebakken steenen opgetrokken ; de buitenmuren zijn
van zware steunbeeren voorzien, en in den noordelijken en zuidelijken muur
vindt men vijf laag gedrukte puntboogvensters , met gladde schuins naar binnen
loopende wanden. Blijkens den inspringenden muur aan de oostzijde (welken voor
het later aangebouwde koor in het midden eene opening heeft van zeven passen)
was het koor eertijds plat gesloten. De toren rust binnen den westelijken
puntgevel , in het ruim der kerk , op twee zware veelhoekige pilaren ,terwijl
in de boogopening een orgel is aangebragt. De kerk is met een steenen gewelf
overdekt, waarvan het middenschip door acht zware vierkante pilaren
onderschraagd wordt ; de gewelven der zijgangen zijn bijna van gelijke hoogte
als die van het middenschip. Een latere aanbouw uit de veertiende eeuw, is het
koor ter lengte van elf passen (met drie ranke puntboogvensters) en eene
breedte van zeven passen, gelijk zijnde aan het schip der kerk ; het koor is in
het Oosten driezijdig gesloten. De toren , welks muurwerk zich slechts weinig
boven den vorst van het dak verheft , is van eene spits met eenen lantarentoren
, benevens een slaguurwerk en twee klokken , voorzien.
Het gemeentehuis is in
1859 , in eenen modernen trant , nieuw gebouwd en tevens tot schoolgebouw en
schoolmeesterswoning ingerigt, welke school gemiddeld door een getal van 150
leerlingen bezocht wordt; het oude ambts- of regtershuis , een weinig ter zijde
van de kerk ,is in 1858 tot eene snelweverij ingerigt en in gebruik gesteld.
Voorts liggen langs gemelden straatweg eene menigte van landgoederen ,spijkers
of optrekjes, als: Schouwenburg , Zwaluwenburg ,den Ekelenburg, Vierhuizen,
Tijd-en-Vlijt , Vollenhof, Olthorst, Broekeroord, Koldenhoven , IJsselvliet en
de grondvesten van het beruchte Puttenstein; verder de Vogelenzang, IJsselstein
en Molencate, nabij de Triezelenberg. Behalve de gemelde straatweg , welke de
weilanden van deze gemeente in het dwars doorsnijdt , wordt zij ook nog met
eenen zandweg , de Boven-Heigraaf genaamd (1), door de bouwlanden en
houtgewassen doorsneden, welke door aanzienlijke boerenerven begrensd wordt.
Ook bestaat hier een distributiekantoor van de brievenposterij.
De in dit dorp
gelegen herberg en uitspanning, den Eykelboom , waar ook de diligences
verspannen , wordt , gedurende de zomermaanden , des zondags namiddags , en
vooral , gedurende de pinksterdagen druk bezocht , door ingezetenen van Elburg
en Kampen , ten einde ,zich in het groen , en met wandelen , op de daartegen
over gelegen buitenplaats , Tijd-en-Vlijt , te verlustigen, waartoe door den
eigenaar goedgunstig de vrijheid verleend wordt.
De voornaamste beken en
wateren , welke deze gemeente doorstroomen , zijn: de Geldersche-gracht ,
alsmede de Water-Heigraaf, welke vervolgens de Eekterbeek genoemd wordt. Bij
het Katerveer begrenst de linker IJsseloever voor een gedeelte deze gemeente.
In den giftbrief van Keizer Lotharius II , van het jaar 1164 vindt men , dat
Olbruck , als een gehucht der Veluwe , voor de helft toekwam aan het adellijk
stift te Elten.
In het jaar 1228 gaf Gerhard III , Graaf van Gelder , vrijheid
ook aan vreemdelingen en bastaardkinderen , om zich hier te mogen nederzetten ,
________________
(1) Naar de grafheuvelen der heidensche volken, aldaar
Heigraven genoemd.
404 OLD.
mits dat men na hunnen dood hem zoude leveren den keurmeed (d.i. het beste paard uit den stal).
Reinald , zoon des Graven van
Gelre, gaf, den 6 December 1323 ,aan de hoorige lieden bij Elburg en op het
Eket , 60 morgen land tot een erflijk tijnsgoed , en verzekerde hun de regten
der ingezetenen van het Hollander-broek.
In 1378 verleende Willem, Hertog van Gelder, veiligheid aan de stad Elburg en omliggende buurschappen , waaronder
ook die van Audenbroeck voorkomen.
Frederik , Graaf van Meurs en Heer van Baer , ontsloeg , den 21 December 1383 , zijne keurmeedige en hoorige lieden
in den Hof tho Eeket , van den Hollander-broek en van Loenssen , tegen eene
somme gelds , die zij daarvoor betaalden , zoodat zij zich wenden en keeren
mogten aan wat heeren en heerschappen dat zij wilden.
Niettegenstaande de
ingezetenen vanr het Oldebroek, bij hunnen open brief van 1320, vrij van
alle hand- en spandiensten verklaard waren , werden zij , in 1396 , toen Elburg
met eenen ringmuur was omgeven geworden aan Elburg dienstbaar , hetwelk hun
het voordeel verschafte , om , bij vijandelijke invallen , hunne have en
goederen in veiligheid te kunne brengen.
In 1377 gaf Arnold van Horne, de
negen en veertigste Bisschop van Utrecht , aan die van Oldebroek
vergunning, onder zekere voorwaarden , de Gelderscbe-gracht te mogen graven ,
om de grenzen van Kamperveen en Oosterwolde daar te stellen , doch de
geërfden van 't Oldebroek moesten het kanaal delven " van de Breenkulen ,
thent en der zee toe"'. Ook bepaalde hij hoe de sluizen , wegen en bruggen
onderhouden en jaarlijks geschouwd zouden worden.
Er bestond eene vroegere
overeenkomst van de Bourgondischen met de Kampers, dat deze , namelijk , de
kerspelen , aan het huis te Hattem onderhoorig, als: Epe, Heerde en Oldebroek ,
niet beschadigen , en gene , daarentegen , Zalk en Kamperveen zouden
verschoonen.
In 1516 trokken de Kampers, uit wraak tegen de Gelderschen , in
Oldebroek, en verbrandden de huizen en schuren in dit dorp en aan de
Steenenbrugge.
In 1537 werd, op last van Hertog Karel, door den Burgemeester
Willem Tolhuis, eene ijzeren kartouwe gegoten van 4122 Ned. pond, à 10
Philips guldens (12 guld. 50 cents) de 100 Ned. pond, voor rekening der
kerspellieden , van Dorenspijk en Oldebroek, welke kartouwe te Elburg op den
wal geplaatst werd.
Den 16 Mei 1368 kreeg Elburg den last, om de ingezetenen
van het Oldebroek te bevelen , de grachten en wallen te helpen opmaken.
De
Burgemeester van 't Oldebroek. weigerde, den 19 Augustus 1589, om zijne
ingezetenen te laten arbeiden aan de aangelegde bolwerken , waarop den 28
Augustus bevel van den hove van Elburg kwam , om de ingezetenen van 't
Oldebroek daartoe te dwingen, terwijl de Burgemeester gevankelijk naar Elburg
gevoerd werd en aldaar wel twee maanden is opgesloten gebleven.
In 1629 eischte
de Graaf van den Berg Hattem op, doch kreeg een manhaftig weigerend antwoord ,
waarop zijn Bevelhebber , de Graaf Salasar, met zijn korps Kroaten van voor
Hattem opbrak , zich naar Oldebroek begaf, den 16 Augustus de kerk in brand
stak en van daar naar Apeldoorn vertrok.
De gem. Oldebroek werd bij den
watervloed van Februarij 1825 zeer geteisterd. In den avond van den 3 Februarij
vreesde men , wegens
OLD.405
den fellen wind , de herhaling van eenen nieuwen
aanvoer van water , door de in November 1824 in den St. Nicolaas-dijk , onder
Kampen , ontstane doorbraak , en welke toen reeds aanmerkelijke schade had
veroorzaakt. Des morgens van den volgenden dag bespeurde men , bij eenen zeer
fellen westelijken wind , dat het water reeds door de gezegde opening met eenen
zwaren vloed naar binnen liep, welke wind, zich tot storm verheffende , eene
massa van water langs den zuidwal opvoerde , die weldra tot de kruin der
zeedijken steeg , en reeds ten twaalf ure eene algemeene overstorting der
dijken en eene verwoesting van den Zomerdijk, beoosten Elburg , te weeg bragt ,
zoodat het water zich daardoor , in minder dan drie uren tijds , tot eene
meerdere hoogte dan in 1776 verhief, en alle de achter deze dijken gelegene
gemeenten overstelpte , waardoor eene zeer grote menigte paarden , runderen en
klein vee eene prooi der golven werd , een groot getal huizen verbrijzeld, en
zeer vele huisgezinnen zich van al het hunne beroofd zagen. Op enkele
uitzonderingen na, werden echter de menschen, door van Elburg aangebragte hulp
, gered.